Ingediend | 18 november 2014 |
---|---|
Beantwoord | 26 november 2014 (na 8 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
Onderwerpen | europese zaken financiën internationaal organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z20916.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-667.html |
Ik heb na publicatie kennisgenomen van dit rapport van de Europese Rekenkamer. Ik merk hierbij op dat het rapport betrekking heeft op de verificatie door de Europese Commissie van de voor de vaststelling van de eigen middelen gebruikte BNI-gegevens over de jaren 2002–2007. De aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in het rapport zijn gericht aan de Commissie en Eurostat en niet aan de Raad van de Europese Unie, de lidstaten of de nationale statistiekbureau’s.
In het antwoord van de Europese Commissie op het rapport van de Europese Rekenkamer (opgenomen in het rapport, zie pag 72–81) is uitgebreid ingegaan op de afzonderlijke punten van kritiek en de negen aanbevelingen van de Europese Rekenkamer. Ik verwijs u naar deze reactie waarin gedetailleerd beschreven staat welke verbeteringen in het verificatieproces de Commissie zal doorvoeren.
De Raad van de Europese Unie heeft op 14 april 2014 raadsconclusies aangenomen over dit rapport van de Europese Rekenkamer. In deze conclusies neemt de Raad kennis van dit rapport en verwelkomt de Raad dat veel elementen van het rapport worden opgepakt en geimplementeerd2. Het kabinet onderschrijft deze Raadsconclusies. Zie tevens antwoord op vraag 1.
Zie antwoord vraag 2.
Ik heb kennisgenomen van deze bevinding van de Europese Rekenkamer. Ik wijs in dit verband op het antwoord van de Commissie op deze specifieke bevinding in de samenvatting: «De Commissie heeft iedere in het verslag vermelde zaak nauwkeurig onderzocht en is het niet eens met een aantal bevindingen van de Rekenkamer.»(zie pag 73 van het rapport).
Op 11 november 2014 heb ik de Kamer geïnformeerd over de nadere informatie die ik van Eurostat heb ontvangen aangaande de onderbouwing van de naheffing EU-afdrachten (zie Kamerstuk 21 501-07, nr. 1186). De opinie van het BNI-comité zoals vastgesteld in de vergadering van het comité op 22-23 oktober 2014 maakte deel uit van deze informatie. Het BNI-comité heeft geoordeeld dat de door de nationale statistiekbureau’s aangeleverde BNI-cijfers geschikt zijn voor de vaststelling van de eigen middelen vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en uitputtendheid. Echter, voor alle BNI cijfers voor de afdracht geldt vanaf het verslagjaar 2010 een algemeen voorbehoud dat van kracht is zolang de cijfers nog niet in detail zijn gecontroleerd door Eurostat.
Ik heb kennisgenomen van deze bevinding van de Europese Rekenkamer. Ik wijs in dit verband op het antwoord van de Commissie op deze specifieke bevinding in de samenvatting: «Het controlesysteem van de Commissie is ook robuust genoeg om regelmatige en ingrijpende herzieningen, zoals de integratie van wijzigingen in de bronnen van basisgegevens en nieuwe schattingsmethoden, op te vangen.»(pag. 72 van het rapport).
Het CBS heeft op 6 maart 2014 de gereviseerde cijfers van de nationale rekeningen over het verslagjaar 2010 gepubliceerd. Op 25 juni 2014 zijn de bijbehorende tijdreeksen gepubliceerd voor de periode 2001–2013. Conform internationale verplichtingen zijn de cijfers voor de periode 1995–2013 in september 2014 geleverd aan Eurostat. Op 22 september heeft de levering plaatsgevonden die betrekking heeft op het BNI voor de afdracht. Bij de aanlevering vindt een eerste controle plaats door Eurostat op plausibiliteit en consistentie. Op grond van deze eerste en voorlopige controle zijn de cijfers geaccordeerd om te dienen als grondslag voor de berekening van de afdracht. Echter, voor alle BNI cijfers voor de afdracht geldt vanaf het verslagjaar 2010 een algemeen voorbehoud dat van kracht is zolang de cijfers nog niet in detail zijn gecontroleerd door Eurostat. Deze controle vindt plaats in een zogenaamde verificatiecyclus die nog moet beginnen. De verificatiecyclus start eind 2015 als alle lidstaten, conform verplichting, een uitvoerige beschrijving hebben opgesteld van de ramingen over het verslagjaar 2010. Dit wordt vastgelegd in een zogenaamde BNI inventory waarin de gebruikte bronnen, de bewerkingen en toegepaste methoden worden beschreven. De verificatie door Eurostat start met de bestudering van de inventories, vervolgens worden schriftelijke vragen gesteld, en tot slot worden alle lidstaten een of meermalen bezocht. Daarbij wordt ter plekke onderzoek verricht naar de kwaliteit van de ramingen van een lidstaat. Ook de Europese Rekenkamer is betrokken bij de verificatie. Uiteindelijk kunnen op grond van de bevindingen specifieke voorbehouden aan de lidstaten worden opgelegd. Dit zijn bijvoorbeeld punten waarvan de commissie vindt dat de gebruikte methoden en/of bronnen verbeterd moeten worden. Op deze punten dienen de lidstaten de BNI cijfers aan te passen binnen een gegeven deadline. Nadat alle aanpassingen zijn doorgevoerd en akkoord bevonden en alle voorbehouden zijn opgeheven is het betreffende BNI cijfer definitief voor de berekening van de afdracht. De gehele controle cyclus neemt een aantal jaren in beslag.
Ja.
De samenvattingen van de kwaliteitsrapporten over de BNI’s van de individuele lidstaten zijn op 11 november door Eurostat openbaar gemaakt. Op diezelfde dag heb ik de Kamer deze samenvattingen toegestuurd. Het onderliggende uitgebreide kwaliteitsrapport over de Nederlandse statistieken zoals opgesteld door het CBS is openbaar en gepubliceerd op de website van het CBS. Op 13 november 2014 heb ik de Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd.
Dat onafhankelijke oordeel komt toe aan Eurostat. De wijze waarop Eurostat dat controleert en vaststelt staat beschreven in het antwoord op vraag 7. Op basis van de openbaar gemaakte cijfers en Eurostat regelgeving is Nederland gehouden de naheffing te betalen.
Zoals ik de Kamer op 11 november 2014 heb laten weten heeft het BNI-comité geoordeeld dat de door de nationale statistiekbureaus aangeleverde BNI-cijfers geschikt zijn voor de vaststelling van de eigen middelen vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en uitputtendheid (zie Kamerstuk 21 501-07, nr. 1186). Zoals ook in het rondetafelgesprek van de Kamer op 12 november 2014 met onder andere Eurostat en het CBS naar voren kwam, dateert de voorlaatste bronnenrevisie van het CBS van 2005. In de periode 2005–2014 heeft een aantal lidstaten reeds bronnenrevisies doorgevoerd.