Ingediend | 16 september 2014 |
---|---|
Beantwoord | 16 oktober 2014 (na 30 dagen) |
Indiener | Tjitske Siderius (PvdA) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z15812.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-271.html |
De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) zorgt er bij de jeugdhulp voor dat instellingen en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te komen die de continuïteit van de hulp verzekeren en voorkomen dat functies van hulp (waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering) die niet gemist kunnen worden, verdwijnen. Dit kan inhouden dat de TAJ bemiddelt tussen gemeenten en aanbieders of instellingen. Ook kan de conclusie luiden dat een gemeente of regio er te weinig aan doet om een functie die niet gemakkelijk vervangbaar is, in stand te houden of de continuïteit van zorg te waarborgen. In dat geval kan de TAJ adviseren aan de Staatssecretarissen om een aanwijzing aan de betreffende gemeenten te geven. Ten slotte kan de TAJ adviseren om een financiële vergoeding voor frictiekosten toe te kennen, voor zover de aanbieder of instelling zelf niet over voldoende middelen beschikt, als dit noodzakelijk is om de continuïteit van zorg te garanderen.
De bestuurlijke afspraken tussen VWS, VNG en MEE Nederland van februari 2014 voor een zorgvuldige transitie zijn erop gericht de continuïteit van de cliëntondersteuning te garanderen en frictiekosten te voorkomen. Verplichtingen voortvloeiend uit de CAO e.d. zijn primair de verantwoordelijkheid van de MEE-organisatie, i.c. MEE Twente. MEE Twente kan de reserve’s en overige vermogensbestanddelen – die ze in het kader van de Regeling subsidies AWBZ hebben opgebouwd en die ze mogen behouden – voor dit doel inzetten.
In het geval van MEE Twente hebben de drie grootste gemeenten in de regio Twente besloten de cliëntondersteuning niet bij MEE Twente af te nemen maar op andere wijze te betrekken. MEE Twente heeft daarop besloten tot bedrijfsbeëindiging. Uit zowel het transitievolgsysteem als uit gesprekken met de betreffende gemeenten is mij gebleken dat gemeenten (c.q. instellingen die voor de gemeente de cliëntondersteuning uitvoeren) een deel van het personeel van MEE Twente overnemen en dat de continuïteit van de cliëntondersteuning niet in het geding is. Ik heb met gemeenten in de regio Twente afgesproken dat zij duidelijkheid verstrekken aan MEE Twente over hun plannen en dat ze de inspanningsverplichting op zich nemen om waar mogelijk personeel van MEE over te nemen c.q. te helpen met de begeleiding van werk naar werk. Voor het grootste deel van het personeel lijkt dit te lukken, dit proces is nog gaande en ook de transitie van de cliëntondersteuning wordt door mij nauwlettend gevolgd.
Omdat MEE Twente in de toekomst geen rol meer speelt bij de levering van cliëntondersteuning is er vanuit oogpunt van continuïteit van zorg c.q. het behoud van specifieke functies geen aanleiding vanuit het rijk middelen voor frictiekosten te verstrekken.
Er zijn voor wat betreft het overgangsrecht extra middelen ter beschikking gesteld om in het overgangsjaar 2015 een zo zacht mogelijke landing te bewerkstelligen. In totaal is € 360 mln. ter beschikking gesteld, waarvan € 195 in verband met het overgangsrecht Wmo.
Bij ontslag van MEE-medewerkers geldt de cao voor de gehandicaptenzorg. Ik verwijs verder de antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
De formele rechten van werknemers worden met name bepaald door de inhoud van het arbeidscontract, wetgeving en CAO. Mij is tot op heden niet gebleken dat werkgevers niet kunnen voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. De zorginstelling is primair verantwoordelijk en kan daarvoor zijn reserve’s inzetten. De zorginstellingen zijn in staat gesteld en geweest om reserves te vormen die onder andere voor transitievraagstukken kunnen worden aangewend. Bij jeugdzorginstellingen was dit als gevolg van de aard van de betreffende regelingen veel minder het geval.
De beantwoording vergde mede vanwege het opvragen van informatie bij derden meer tijd dan verwacht. Aan het verzoek van de Tweede Kamer om voor 15 oktober te beantwoorden voldoe ik bij deze.