Ingediend | 5 september 2014 |
---|---|
Beantwoord | 22 oktober 2014 (na 47 dagen) |
Indiener | Ahmed Marcouch (PvdA) |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z15027.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20142015-321.html |
Ja.
Uit de EHRM-uitspraak Rudyak volgt dat een medisch onderzoek een fundamentele waarborg vormt tegen mishandeling van gedetineerde personen. Deze waarborg dient twee doelen. Enerzijds biedt het bescherming aan de gedetineerde en anderzijds stelt het de overheid in staat een plausibele verklaring te kunnen geven voor mogelijke verwondingen. Het EHRM geeft in de uitspraak geen nadere invulling aan deze waarborg noch stelt het EHRM de wijze waarop medisch onderzoek zou moeten plaatsvinden vast. Uit de uitspraak volgt dus niet dat iedere arrestant direct bij aankomst op het politiebureau dient te worden onderzocht door een arts.
Nee, die mening deel ik niet.
Onder het EVRM heeft iedere gedetineerde vanaf het allereerste begin van vrijheidsontneming recht op toegang tot een arts.4 Dit is echter niet hetzelfde als de verplichting om in alle gevallen door een arts te laten beoordelen of de arrestant medische zorg nodig heeft; het initiatief wordt in beginsel bij de gedetineerde gelegd.
Wel heeft de overheid onder de artikelen 2 en 3 EVRM ook een positieve verplichting om zorg te dragen voor de gezondheid van gedetineerden in situaties waarin autoriteiten «op de hoogte zijn of hadden kunnen zijn» van een serieus gezondheidsprobleem dan wel een acuut gevaar voor zijn leven is.5
Er bestaat dus een recht op toegang tot medische zorg, maar dit recht strekt niet tot de plicht voor de overheid om gedetineerden – over wiens gezondheidssituatie in beginsel geen reden tot twijfel bestaat – bij aanvang van de voorlopige hechtenis altijd te laten onderzoeken door een arts.
Ja, omdat alle personen die bij de politie worden ingesloten nu reeds bevraagd worden over hun gezondheid. Op basis hiervan wordt al dan niet een arts gewaarschuwd, die vervolgens verantwoordelijk is voor de medische begeleiding en behandeling.
Zoals ik in eerdere Kamervragen over dit onderwerp gemeld heb, heeft de Nationale Politie in samenwerking met de GGD een protocol opgesteld waarin het tijdig inschakelen van medisch geschoold personeel is geregeld. Dit houdt onder meer in dat beoordelingen van ziekteverschijnselen bij personen in cellencomplexen of ophoudruimtes van de politie niet uitgevoerd dienen te worden door politieagenten of arrestantenverzorgers.
Het protocol is erop gericht om de risico's tot het uiterste minimum te beperken. Dit heeft ook de serieuze aandacht van de afdelingen Arrestantentaken van politie. Bovendien wordt dit onderwerp ook nauwgezet gevolgd door de CPT en de Inspectie van Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszog.
Ten overvloede merk ik op dat het CPT in haar laatste rapporten met betrekking tot de situatie van gedetineerden in Nederland in 2011 en 2007 de toegang tot de medische zorg van personen die ingesloten zijn bij de politie adequaat heeft bevonden.6
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Marcouch (PvdA) van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over medische zorg voor gedetineerden (ingezonden 5 september 2014) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.