Ingediend | 1 juli 2014 |
---|---|
Beantwoord | 4 september 2014 (na 65 dagen) |
Indiener | Jasper van Dijk |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z12447.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2890.html |
Laat ik vooropstellen dat ik zeer hecht aan een goed functionerende medezeggenschap en dat ik ervan uitga dat de medezeggenschap wordt betrokken bij alle belangrijke besluiten die het personeel en de studenten van de betrokken instellingen raken. Noch uit het bericht op Foliaweb, noch uit informatie van de instellingen maak ik op dat in het onderhavige geval de medezeggenschap gepasseerd of niet betrokken is (geweest).
Over de inhoud van het bericht op Foliaweb heb ik geen oordeel. Uit informatie die ik heb ingewonnen bij de UvA maak ik wel op dat de inhoud van het bericht niet helemaal overeenkomt met de feitelijke situatie.
Neen. Uit informatie die ik heb ingewonnen bij de instellingen maak ik op dat in het bedoelde convenant uitsluitend kaderstellende afspraken over huisvesting van de bètafaculteiten zijn gemaakt om een efficiënt gebruik van dure investeringen te bevorderen.
Zie mijn antwoord op vraag 2. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat, hoewel de medezeggenschap niet heeft ingestemd met de integratie van de bètafaculteiten van de UvA en de VU, er geen draagvlak is voor samenwerking.
Neen. Uit informatie die ik bij de UvA heb ingewonnen maak ik op dat wat ter instemming op 20 december 2013 voorlag het voorgenomen besluit op hoofdlijnen betrof om te komen tot een integratie van de bètafaculteiten van UvA en VU, het ging dus niet om een fusieplan. Bij dit voorgenomen besluit waren ter informatie bijlagen en werkdocumenten meegestuurd, waaronder het werkdocument Propositie voor de Amsterdam Faculty of Science, opgesteld door het bouwteam van de bètafaculteiten, uit december 2012. Dit werkdocument is tevens meegezonden bij het in vraag 2 bedoelde huisvestingsconvenant. Ter toelichting hebben de instellingen hieraan toegevoegd dat het werkdocument uitsluitend is meegestuurd om richting te geven aan de gedachtevorming over de mogelijkheden van de samenwerking als bedoeld in mijn antwoord op vraag 3, maar dat dat blijkbaar niet duidelijk genoeg is gecommuniceerd en daardoor tot verwarring en ongerustheid heeft geleid.
Gezien mijn antwoorden op bovenstaande vragen heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat de bestuurders van beide instellingen niet handelen in de geest van de besluiten die in de gezamenlijke vergadering van 20 december 2013 zijn genomen.
Uit de informatie van de instellingen maak ik op dat het convenant niet is uitgelekt via een website, maar dat het op 24 juni 2014 door het CvB van de UvA aan de medezeggenschap is toegestuurd.
Het meezenden van het werkdocument genoemd onder vraag 4, als bijlage bij het convenant heeft tot verwarring en ongerustheid bij personeel en studenten geleid. Overigens ben ik van mening dat het bestuur er goed aan zou hebben gedaan over de reden van het bijsluiten van het document duidelijker te communiceren danwel het meezenden ervan achterwege te laten.
Ik heb geen aanwijzingen die erop duiden dat de medezeggenschap is of wordt gepasseerd.
Ik deel de mening dat goede medezeggenschap belangrijk is. In de wet is dit uitgewerkt in de onderwerpen waarover de medezeggenschap advies- en instemmingsrecht heeft. Voor het in de vraag bedoelde onderwerp is instemmingsrecht niet wettelijk verplicht. Het feit dat het CvB zijn voorgenomen besluit in dit geval wel ter instemming aan de gezamenlijke vergadering heeft voorgelegd, waardeer ik in dit verband positief.
Het voorstel om de medezeggenschap instemmingsrecht te geven op de (hoofdlijnen van de) begroting maakt deel uit van het wetsvoorstel met betrekking tot het studievoorschot. Ik verwacht het wetsvoorstel binnenkort aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Een dergelijke oproep is naar mijn mening niet aan de orde. Overigens vind ik, en dat zeg ik hier niet voor het eerst, dat medezeggenschapsraden dusdanig tijdig geïnformeerd en middels advies- c.q. instemmingsvraag betrokken dienen te worden, dat daadwerkelijk effectieve medezeggenschap mogelijk is. In mijn brief Evaluatie versterking besturing (Kamerstukken II 2013/14, 33 824, nr. 1) heb ik de instellingen hiertoe nog eens opgeroepen.
Op 1 juli jongstleden heeft het lid Jasper van Dijk (SP) van uw Kamer vragen gesteld over het alsnog doorvoeren van de bètafusie tussen de UvA en de VU. Deze vragen werden mij toegezonden onder kenmerk 2014Z12447. Omdat ik over deze kwestie ook navraag wil doen bij de betreffende instellingen, kost beantwoording van de vragen meer tijd. Het lukt mij helaas niet uw vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. Ik verwacht wel u de antwoorden nog voor afloop van het zomerreces toe te zenden.