Ingediend | 25 april 2014 |
---|---|
Beantwoord | 27 mei 2014 (na 32 dagen) |
Indiener | Loes Ypma (PvdA) |
Beantwoord door | Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap overige vormen van onderwijs |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z07852.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2078.html |
Ja, ik heb kennisgenomen van de brief.
Instelling cluster 1 en 2 krijgen met ingang van 1-8-2014 de wettelijke taak om leerlingen met een visuele, respectievelijk een auditieve of communicatieve beperking in het reguliere onderwijs te ondersteunen.
Voor deze begeleiding krijgen de instellingen het totale budget dat in de huidige situatie is verdeeld over het reguliere en het speciale onderwijs. Concreet betekent dit dat de instellingen voor cluster 1 ook de middelen ontvangen die nu omgaan in de regelingen visueel gehandicapten in het regulier onderwijs (primair en voortgezet onderwijs). De instellingen in cluster 2 krijgen de volledige middelen voor leerlinggebonden financiering voor het primair en voortgezet onderwijs, zowel het deel dat in de huidige situatie naar het reguliere onderwijs gaat als de middelen voor de ambulante begeleiding.
Om de onafhankelijkheid te waarborgen zijn de voorwaarden waaraan een commissie van onderzoek moet voldoen, wettelijk voorgeschreven. Zo moet de commissie naast de vertegenwoordiger van de instelling bestaan uit ten minste een academisch gevormd psycholoog of pedagoog, een maatschappelijk werker en een arts die vertrouwd is met het onderzoek van kinderen met een visuele, auditieve en/of communicatieve beperking. Hiermee is ook voldoende deskundigheid geborgd om te beoordelen of een kind gezien zijn handicap voor het onderwijs op de instelling in aanmerking komt, dan wel in aanmerking komt voor begeleiding door de instelling op een school in het primair of voortgezet onderwijs.
Ik ga er niet voor zorgen dat er uniforme voorwaarden worden gesteld door de commissie van onderzoek. Met de invoering van passend onderwijs komen de wettelijk vastgelegde indicatiecriteria te vervallen en wordt deze verantwoordelijkheid bij de instellingen neergelegd. Wel zijn er vanuit cluster 1 en 2 handreikingen opgesteld onder andere over de procedure van toelaten. De instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op ondersteuning vanuit de instelling. Zij geeft ook een oordeel over de duur van de toelaatbaarheid en het begeleidingsaanbod. De komende jaren zal het aantal verwijzingen naar de instellingen cluster 1 en 2 en de ondersteuningsarrangementen in het regulier onderwijs worden gevolgd.
Ouders van leerlingen cluster 1 en 2 worden vanaf het begin betrokken bij de invulling van het ondersteuningsarrangement voor hun kind. Trajectbegeleiding van ouders is ook één van de wettelijke taken van de instelling. Na overleg met ouders wordt door de commissie van onderzoek bepaald welk onderwijs en ondersteuningsaanbod aansluit bij de onderwijsbehoefte van hun kind. Ook vindt er regelmatig evaluatie van het ondersteuningsaanbod plaats.
Mocht er toch een verschil van opvatting ontstaan, dan staan voor ouders verschillende wegen open. Ouders kunnen bezwaar maken tegen een besluit over toelating of verwijdering van hun kind bij het bevoegd gezag van de instelling. Verder sluiten de instellingen cluster 1 en 2 aan bij de landelijke geschillencommissie passend onderwijs. Deze landelijke geschillencommissie oordeelt over een geschil tussen ouders en bevoegd gezag over (de weigering van) toelating van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, de verwijdering van alle leerlingen en het ontwikkelingsperspectief. Bij de voordracht van de leden en/of bij relevante casuïstiek kan ook expertise vanuit cluster 1 en 2 worden betrokken, zoals is vermeld in de toelichting bij de amvb passend onderwijs.
Bij problemen rondom de schoolplaatsing van een leerling, kunnen ouders zich ook wenden tot de onderwijsconsulenten. Als er een geschil ontstaat tussen ouders en school over de invulling van de extra ondersteuning, dan kunnen ouders een beroep doen op de klachtenregeling van de school of op de Tijdelijke landelijke geschillencommissie. Van de procedures hebben de sectororganisaties en het ministerie een overzicht beschikbaar gesteld op: www.geschillenpassendonderwijs.nl.
Ouders en in het voortgezet (speciaal) onderwijs ook leerlingen hebben inspraak op het beleid van de school waar de leerling ingeschreven staat. De medezeggenschap van ouders van leerlingen met begeleiding en ondersteuning loopt daarmee via de medezeggenschapsraad van de school en niet via de medezeggenschapsraad van de instelling van waaruit zij begeleiding ontvangen. Hetzelfde geldt voor leerlingen die op een reguliere school onderwijs volgen met begeleiding vanuit het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Ouders en leerlingen die een rechtstreekse band hebben met een school die verplicht is aangesloten bij een samenwerkingsverband passend onderwijs, kunnen afgevaardigd worden naar de ondersteuningsplanraad.
Cluster 1 en 2 hebben een wettelijke plicht tot het ondersteunen van leerlingen met een visuele, auditieve en/of communicatieve stoornis in het regulier onderwijs. De commissie van onderzoek bepaalt welke ondersteuning een leerling in het regulier onderwijs nodig heeft. Het reguliere onderwijs heeft zorgplicht. Indien een reguliere school de ondersteuning onvoldoende vindt, kan de school de zorgplicht niet waarmaken en zal de school het gesprek met de instelling hierover aangaan. Indien dit niet tot een bevredigend resultaat leidt, kan de school aan de ouders melden dat de zorgplicht niet waargemaakt kan worden. De ouders kunnen zich dan wenden tot de geschillencommissie. Deze kan een oordeel uitspreken over de aangeboden ondersteuning.
Indien een leerling is aangewezen op een zwaarder arrangement, moet de commissie van onderzoek de leerling toelaatbaar verklaren tot het speciaal onderwijs. Pas dan kan de leerling worden ingeschreven bij een instelling cluster 1 of 2. Het is voor cluster 1 en 2 financieel niet voordeliger om een leerling naar het speciaal onderwijs te verwijzen dan de leerling ondersteuning te bieden op het regulier onderwijs.
Cluster 2 heeft er voor gekozen om aan te sluiten bij de landelijke systematiek van cluster 1 en niet bij de regionale aanpak zoals die geldt voor het regulier onderwijs en de clusters 3 en 4. De landelijke en regionale systematiek wijken op een aantal punten af, zoals de bekostiging. Dat betekent voor cluster 2 dat met ingang van 1-8-2014 zowel het reguliere deel van de leerlinggebonden financiering als het budget voor ambulante begeleiding naar de instellingen gaan. Cluster 2 gaat daarmee volledig over op de nieuwe bekostigingssystematiek, (normbekostiging, een vast ondersteuningsbudget en de teldatum 1-10-2011). Cluster 1 werkt al jaren met budgetbekostiging en kent geen leerlinggebonden financiering.
Bij de bekostiging van de samenwerkingsverbanden is gekozen voor een overgangsjaar, waarbij de middelen voor ambulante begeleiding cluster 3 en 4 nog niet naar de samenwerkingsverbanden gaan, maar bij de scholen van (voortgezet) speciaal onderwijs blijven. Hierdoor wordt er nog niet overgegaan op de nieuwe bekostigingssystematiek met normbekostiging en een vast ondersteuningsbudget en wordt de teldatum op 1-10-2013 nog gehanteerd. Per 1 augustus 2015 gaan ook de middelen voor ambulante begeleiding naar de samenwerkingsverbanden en gaat de nieuwe bekostigingssystematiek van start.
Indertijd is er met de stichting Siméa, die optreedt namens de besturen van cluster 2, gesproken over de mogelijkheid om ook voor cluster 2 een overgangsjaar te hanteren. Daar is toen van afgezien.