Ingediend | 23 april 2014 |
---|---|
Beantwoord | 2 juni 2014 (na 40 dagen) |
Indieners | Jacques Monasch (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
Onderwerpen | bouwnijverheid economie europese zaken internationaal |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z07526.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2109.html |
Ja.
In het kader van het vrij verkeer van diensten kan een bedrijf in een andere Europese lidstaat diensten gaan verrichten. Hierbij geldt het uitgangspunt dat een ondernemer zich dient te houden aan de geldende wet- en regelgeving van de lidstaat waar deze ondernemer zijn diensten wenst uit te voeren, indien deze wet- en regelgeving noodzakelijk, evenredig en proportioneel is ter bescherming van het algemeen belang. Daarom worden Nederlandse bouwondernemers in het buitenland geconfronteerd met andere eisen ten aanzien van beroepskwalificaties, afwijkende technische standaarden, of aansprakelijkheidseisen. Het is daarom essentieel dat een grensoverschrijdende ondernemer zich goed laat informeren over de bestaande wet- en regelgeving in andere lidstaten. In sommige gevallen is het niet evident dat bepaalde eisen noodzakelijk en proportioneel zijn. Het kabinet zet zich daarom in de Europese Unie in voor vermindering van disproportionele eisen, bijvoorbeeld in de peer review onder de dienstenrichtlijn en de lopende wederzijdse evaluatie in het kader van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties. Deze peer pressure, ook door middel van landen-specifieke aanbevelingen in het kader van het Europese Semester, dient bij te dragen aan meer kansen voor Nederlandse ondernemers in het buitenland. Dit moet er toe bijdragen dat lidstaten zich actief inspannen op het verminderen van administratieve lasten voor grensoverschrijdende ondernemers.
Het is bij grensoverschrijdende dienstverrichting wel belangrijk dat de rechten van werknemers beschermd worden. Daarover hebben de Europese lidstaten afspraken gemaakt in de Detacheringsrichtlijn. Deze richtlijn bevat een set van arbeidsvoorwaarden, waaraan een dienstverrichter zich heeft te houden wanneer hij met personeel een dienst gaat verrichten in een andere lidstaat. Dit moet ertoe leiden dat een werknemer op een aantal aspecten ongeveer hetzelfde moet worden behandeld als zijn nationale collega. Hierbij gaat het o.a. om minimumloon, verlof en maximale werktijden (op grond van de wet of een eventuele algemeen verbindend verklaarde cao). Lidstaten mogen aan buitenlandse dienstverrichters bepaalde controlevoorschriften opleggen met het doel om beter te kunnen controleren of een dienstverrichter zich houdt aan de bepalingen uit de Detacheringsrichtlijn. Elke lidstaat mag hieraan zelf invulling geven, mits dit niet leidt tot een disproportionele belemmering van het vrij verkeer van diensten. Of dit het geval is wordt, indien dit wordt voorgelegd, beoordeeld door het Europees Hof van Justitie. Lidstaten mogen hier dus op verschillende wijze mee omgaan.
De in Duitsland opgelegde controlevoorschriften aan buitenlandse dienstverrichters zijn gedeeltelijk opgenomen in artikel 9 van de onlangs in Brussel bekrachtigde Europese Handhavingsrichtlijn. Deze nieuwe richtlijn heeft tot doel de naleving van de Detacheringsrichtlijn te bevorderen. De in artikel 9 opgenomen voorschriften kunnen door alle lidstaten aan dienstverrichters worden opgelegd. Nederland beziet thans welke controlemaatregelen zij wenst over te nemen en zal hiervoor een voorstel doen bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn.3
Zie antwoord vraag 2.
Er zijn mij thans geen gegevens bekend omtrent vergelijking van de snelheid en accuratesse van de Duitse en Nederlandse inspectiediensten.
Het kabinet acht een versterking van de positie van het MKB van groot belang. En marge van de Duits-Nederlandse regeringsconsultatie in Kleef in mei 2013 kwamen de Nederlandse en de Duitse Ministers van Economische Zaken overeen om gezamenlijk concrete problemen voor grensoverschrijdende ondernemers, in het bijzonder voor het MKB, op te lossen. Hierbij is voor een brede benadering gekozen, waarbij onder andere wordt ingezet op stimulering van de kennis van de Duitse taal en cultuur, verbeterde informatieverstrekking aan ondernemers, en indien noodzakelijk betere op het buurland afgestemde wet- en regelgeving.
Directe betaling van loon door de opdrachtgever aan werknemers van een onderaannemer zou kunnen bijdragen aan de verbetering van de positie van kleinere MKB-bouwbedrijven. In de onlangs aanvaarde Aanbestedingsrichtlijn wordt een lidstaat de keuze geboden om rechtstreekse betaling van een onderaannemer door een aanbestedende dienst mogelijk te maken. De Minister van Economische Zaken maakt hierover een afweging bij de implementatie van de Aanbestedingsrichtlijn.
Het invoeren van een Nederlands register van buitenlandse zelfstandigen zonder personeel is thans geen begaanbare weg. Een dergelijk register heeft onderdeel uitgemaakt van het eerder genoemde Belgische LIMOSA-systeem maar het Europees Hof van Justitie heeft bij arrest uitgemaakt dat een registratie voor zelfstandige ondernemers een ontoelaatbare belemmering vormt voor het vrij verkeer van diensten. Voor wat de betreft de registratie van vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers, zie het antwoord op vraag 7.
Bij brief van 30 januari 20145 heb ik uw Kamer laten weten dat de mogelijkheid voor het oprichten van een dergelijk register een onderdeel is van de onlangs bekrachtigde Europese Handhavingsrichtlijn. Een registratiesysteem voor vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers (werknemers van buitenlandse dienstverrichters) kan de efficiëntie van de handhaving vergroten. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven ben ik voornemens om over de eventuele invoering van een registratiesysteem een afweging te maken bij de implementatie van de nieuwe Handhavingsrichtlijn. Bij de uiteindelijke afweging zal ik onder meer de administratieve lasten van een dergelijke registratieplicht laten meewegen. In de bouwsector vindt inmiddels een verkenning plaats over het invoeren van een identiteitspas voor toegang van werknemers tot de bouwplaats, dit in samenwerking met het zogenoemde project identificatiesysteem ID12. Dit systeem wordt al in enkele andere Europese landen benut onder meer ter voorkoming van belasting- en premieontduiking en oneerlijke concurrentie. Ik heb uw Kamer bij brief van 10 juli 2013 over dit systeem geïnformeerd.6