Ingediend | 16 april 2014 |
---|---|
Beantwoord | 28 mei 2014 (na 42 dagen) |
Indiener | Ahmed Marcouch (PvdA) |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z06982.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-2086.html |
Ja.
Het klopt dat circa één op de vijf jeugdige verdachten in een strafzaak een meisje is. In 2012 waren er 29.700 minderjarige verdachten geregistreerd, waarvan 6.690 meisjes2. Deze verhouding is de afgelopen jaren redelijk constant gebleken.
Van de jeugdigen die in een justitiële jeugdinrichting (JJI) verblijven, betreft het gemiddeld in 3% van de gevallen een meisje. Op peildatum 1 april 2014 zaten er 16 meisjes in detentie, waarvan 11 met een PIJ maatregel. Op deze peildatum was het aantal meisjes in een JJI 2,8% van de totale bezetting. Ook dit percentage door meisjes bezette plaatsen in verhouding tot het totaal aantal JJI-plaatsen is constant.
De cijfers met betrekking tot de instroom in een JJI laten zien dat in 2012 in totaal 1918 jeugdigen in een JJI zijn geplaatst op basis van preventieve hechtenis, jeugddetentie of een PIJ-maatregel. Van deze 1918 jeugdigen waren er 87 meisjes; dit is 4,5% van de totale instroom over het jaar 2012. Omdat meisjes gemiddeld korter in een JJI verblijven, is de instroom (4,5%) hoger dan de gemiddelde bezetting (3%).
Afgezet tegen het aantal verdachten komen meisjes verhoudingsgewijs dus minder vaak in een JJI terecht en krijgen minder vaak jeugddetentie of een PIJ-maatregel opgelegd dan jongens. Dat laat zich grotendeels verklaren door een verschil in de ernst van de gepleegde delicten3.
Nee, er zijn geen indicaties dat er sprake is van een nieuwe of groeiende groep «moeilijke» meisjes. Uit de recent verschenen Monitor Jeugdcriminaliteit van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) blijkt dat het aantal jeugdige verdachten en het aantal jeugdige strafrechtelijke daders in de afgelopen jaren flink is gedaald, zowel onder jongens als meisjes4.
Het klopt dat psychische klachten bij meisjes meer dan bij jongens zijn gerelateerd aan delictgedrag. Enkele jaren geleden heeft het WODC onderzoek gedaan naar delinquente meisjes5. Het onderzoek laat zien dat de risicofactoren voor delinquente jongens en delinquente meisjes elkaar in belangrijke mate overlappen. Wel hebben delinquente meisjes vaak meer problemen met name in de risicodomeinen eerdere hulpverlening, gedrags- en schoolproblemen en risicovol seksueel gedrag. Daarnaast kan bij delinquente meisjes sprake zijn van seksespecifieke risicofactoren die zich onder meer richten op de domeinen mentale gezondheid (angst en depressiviteit), seksueel gedrag en relaties en traumatische ervaringen daarin.
Ik deel de mening dat meisjes een specifieke aanpak en bejegening vereisen. Dat komt onder meer tot uiting in het gegeven dat er binnen de sector JJI speciale afdelingen voor meisjes zijn. Die gescheiden plaatsing is ook in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen vastgelegd. Aan meisjes worden deels ook andere activiteiten en programma’s aangeboden dan aan jongens. Specifieke expertise in de opvang, opvoeding en behandeling van meisjes is op dit moment geconcentreerd in JJI De Heuvelrug in Zeist (18 plaatsen voor meisjes). Niet alleen in het programma aanbod wordt er onderscheid gemaakt, ook in de bejegening, aanpak en inzet van gedragsinterventies zijn er verschillen. Ook in het onderwijs wordt rekening gehouden met meisjes. Zo is in JJI de Heuvelrug de keuzerichting «zorg en welzijn» opnieuw ingevoerd, omdat deze onder meisjes populair is.
Het eerder genoemde WODC onderzoeksrapport laat juist zien dat met name de interventies die betrekking hebben op meerdere risicodomeinen, zoals multisysteemtherapie (MST), beter aansluiten op de problematiek van criminele meisjes. Dit vanwege het feit dat bij meisje vaker sprake is van een combinatie van meerdere risicofactoren dan bij jongens. Tevens richt MST zich op de eerder genoemde seksespecifieke risicofactoren bij meisjes. De JJI maakt verder voor meisjes ook gebruik van erkende gedragsinterventies zoals Agressieregulatie op maat, Sociale vaardigheden op maat, EMDR (traumaverwerking), creatieve therapie en cognitieve gedragstherapie.
De meest recente recidivecijfers6 (van strafzaken die zijn afgedaan in 2009) laten zien dat de algemene recidive na twee jaar onder mannelijke jeugdige daders 39,2% en onder vrouwelijke jeugdige daders 19,3% is. Dit betreffen de ruwe cijfers, niet gecorrigeerd voor verschuivingen in de samenstelling van de onderzoekspopulaties.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid Marcouch (PvdA) van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het bericht dat criminele meisjes een andere aanpak nodig hebben (ingezonden 16 april 2014) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.