Ingediend | 19 februari 2014 |
---|---|
Beantwoord | 10 maart 2014 (na 19 dagen) |
Indieners | Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
Beantwoord door | Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | criminaliteit openbare orde en veiligheid recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z03143.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-1362.html |
Ja.
Dat beeld herken ik niet. De meersporenaanpak van de criminele jeugdgroepen waarbij repressie wordt gecombineerd met zorg en nazorg, leidt aantoonbaar tot een daling van het aantal criminele jeugdgroepen en van de recidive. Op 12 november 2013 heb ik de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013/14, 28 684, nr. 397). De politie, het OM en de gemeenten werken daarbij nauw samen met de (jeugd)hulpverlening, zorginstellingen en bijvoorbeeld scholen. Ook de gezinnen van deze jonge criminelen blijven niet ongemoeid.
In individuele gevallen kan de beleving van de effectiviteit van de aanpak van jeugdcriminaliteit verschillen. Echter, de aanpak van de criminele jeugdgroepen leidt sinds 2011, ondanks de hardnekkigheid van de problematiek, tot een daling van het aantal criminele jeugdgroepen. Conform afspraak zal ik de Tweede Kamer in het voorjaar van 2014 opnieuw informeren over het aantal hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen in Nederland.
De beantwoording van de vraag of een verdachte voor een door hem gepleegd strafbaar feit kan worden veroordeeld is in het Nederlands recht opgedragen aan de rechter. Een rechter kan alleen vrijspreken bij gebrek aan bewijs. Rechters bepalen de straf op basis van het aangeleverde bewijsmateriaal, de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voor berechting is een strafdossier nodig met alle relevante informatie die nodig is voor een veroordeling. Daarvoor is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk.
Zie antwoord vraag 4.
Interventies worden ingezet om jeugdige criminelen op het juiste spoor te brengen. Het is niet de bedoeling dat criminele carrières desondanks kunnen worden voortgezet. Daarom worden alleen interventies toegepast die door de Erkenningscommissie gedragsinterventies Justitie als effectief zijn beoordeeld. Uiteraard is het resultaat van een interventie mede afhankelijk van de mate waarin betrokkene zelf open staat voor gedragsverandering. Het is onverstandig om niet mee te werken aan de interventies. Dat kan leiden tot bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van vervangende jeugddetentie.
De ISD-maatregel is bedoeld voor criminelen die veelvuldig strafbare feiten plegen. Op drie locaties (Amsterdam, Rotterdam en Utrecht) wordt momenteel onderzocht hoe in de uitvoeringspraktijk invulling wordt gegeven aan het adviseren, vorderen, opleggen en uitvoeren van de ISD-maatregel voor jongvolwassen veelplegers (16–23 jarigen). Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal ik de ketensamenwerking bij de toepassing van ISD bij veelplegers, onder meer veelplegers die high impact crimes plegen, verder optimaliseren. Op 29 januari 2014 is uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013/14, nr. 31 110, nr. 15).
Voor minderjarigen vanaf 12 jaar biedt het jeugdstrafrecht voldoende mogelijkheden om (herhaald) strafbaar gedrag te sanctioneren. Voorbeelden hiervan zijn jeugddetentie en de gedragsbeïnvloedende maatregel. De PIJ-maatregel is de zwaarste jeugdmaatregel die tot doel heeft de jeugdige op te voeden en te behandelen en tevens de maatschappij te beveiligen. De PIJ kan maximaal zeven jaar duren.
Het spreekt voor zich dat ouders onder geen enkel beding criminaliteit van kinderen mogen aanmoedigen of daarvan mogen profiteren. Op ouders rust de plicht hun kinderen tot zelfstandige en verantwoordelijke burgers op te voeden. Als hen dat – om welke reden dan ook – niet lukt, kunnen zij hulp zoeken en in aanmerking komen voor opvoedingsondersteuning.
Als er het vermoeden bestaat dat ouders hun kinderen aanmoedigen tot het plegen van strafbare feiten of daarvan profiteren, kunnen zij worden vervolgd voor uitlokking of heling.
Een ander persoon dan de dader kan niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de schade die door diens strafbare handelen is veroorzaakt. Dat geldt ook voor ouders van minderjarigen die strafbare feiten plegen. In 2010 is in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering toegevoegd dat ouders van kinderen tot veertien jaar aansprakelijk zijn voor de schade die wegens onrechtmatige daad aan het slachtoffer is toegebracht. Deze schade kan in het strafproces worden verhaald.
In het civiele recht geldt dat ouders risico-aansprakelijk zijn voor kinderen tot 14 jaar. Voor kinderen van 14 en 15 jaar zijn ouders ook aansprakelijk, tenzij hen nìet kan worden verweten dat zij de gedraging van het kind nìet hebben belet (artikel 6: 169 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Als ouders criminaliteit van kinderen aanmoedigen, komt hen vanzelfsprekend geen beroep toe op deze tenzij-clausule en zijn zij aansprakelijk. In dat geval zijn zij mogelijk niet alleen aansprakelijk omdat hun kind onrechtmatig handelt, maar ook omdat zij zelf onrechtmatig handelen jegens het slachtoffer.