Ingediend | 6 februari 2014 |
---|---|
Beantwoord | 7 maart 2014 (na 29 dagen) |
Indieners | Jan de Wit , Nine Kooiman |
Beantwoord door | Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2014Z02114.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-1349.html |
Als een rechtzoekende rechtsbijstand nodig heeft, maar dit niet kan betalen, kan hij aanspraak maken op een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Deze wet stelt daarvoor bepaalde voorwaarden en sluit ook bepaalde situaties van een aanspraak op rechtsbijstand uit. Zo bestaat, ingevolge artikel 12 lid 2 onder g van deze wet, geen aanspraak op gefinancierde juridische rechtsbijstand als van de rechtzoekende redelijkerwijze mag worden verwacht dat hij zijn belang in de zaak zelf kan behartigen. Voor rechtsbijstand ter zake van het treffen van een afbetalingsregeling of het kwijtschelden van een schuld wordt op basis van artikel 7 Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria evenmin een toevoeging verleend.
De grote stijging van het aantal gijzelingsverzoeken heeft aanleiding gegeven voor de Raad voor Rechtsbijstand om het – al geruime tijd geldende – beleid ten aanzien van deze zaken opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij heeft de raad het beleid van het CJIB in gijzelingszaken en de bestaande rechtspraktijk bij gijzeling als dwangmiddel betrokken. Hieruit is gebleken dat de kantonrechter op het moment dat toepassing van het dwangmiddel wordt gevorderd uitsluitend beoordeelt of de inzet daarvan effect zal hebben. De reden van niet-betaling wordt daarbij betrokken. De (juridisch-)inhoudelijke kant van de zaak, namelijk de vraag of de (verkeers)boete terecht is opgelegd, is daarbij niet aan de orde. De beslissing daarover is onherroepelijk en de betalingsverplichting staat inmiddels vast. Het gaat met andere woorden bij de beslissing van de kantonrechter enkel om argumenten van feitelijke aard die de financiële situatie van de rechtzoekende betreffen. Nu bij de kantonrechter geen juridisch inhoudelijke vraag meer voorligt, mag van de rechtzoekende worden verwacht, dat hij bedoelde feitelijke argumenten zelf bij de kantonrechter naar voren brengt.
De Raad voor Rechtsbijstand zal met inachtneming van de bestaande rechtspraktijk en het in ontwikkeling zijnde beleid van het CJIB de benodigde informatie en bescheiden voor toevoegingsaanvragen in gijzelingszaken in verder overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten nader preciseren om te kunnen beoordelen of een toevoeging moeten worden verstrekt. Dit zal onder meer het geval zijn als er sprake is van een veelheid van (Wet Mulder-)zaken. De toevoeging zal dan gericht zijn om ook de achterliggende problematiek op te lossen. Bij de precisering van de voorwaarden zal de raad oog houden voor schrijnende gevallen, zodat in die gevallen aan de rechtzoekende een advocaat zal kunnen worden toegevoegd om hem bij te staan bij de behandeling van een gijzelingsverzoek.
In het licht van het vorenstaande is geen aanleiding om het hiervoor uiteengezette beleid terug te draaien.
Ik ben bekend met het aangehaalde bericht en mijn eerdere antwoorden. In mijn brieven aan uw Kamer ben ik op het inzetten van gijzeling als dwangmiddel ingegaan en heb ik maatregelen aangekondigd.4 Samen met het Openbaar Ministerie en het CJIB werk ik toe naar een meer gerichte aanpak voor personen die wel willen, maar niet kunnen betalen. Op dit moment wordt onderzocht of de mogelijkheid van het treffen van betalingsregelingen zou moeten worden verruimd om evident onredelijke situaties te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op het eerder herkennen van en handelen naar bijzondere omstandigheden, zodat het toepassen van dwangmiddelen in deze gevallen zoveel mogelijk kan worden beperkt.
Deze maatregelen zijn nauw met elkaar verbonden. In een breder kader werk ik met het Openbaar Ministerie en het CJIB aan een inning en incasso van financiële sancties die zo consequent, efficiënt, effectief en maatschappelijk verantwoord mogelijk is. In het tweede kwartaal van 2014 zal ik uw Kamer per brief nader informeren over deze plannen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van financiële sancties. De wijze waarop wordt omgegaan met personen die wel of niet willen, en wel of niet kunnen betalen, maakt daar deel van uit.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het leden De Wit en Kooiman (beiden SP) van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de aanscherping van het toevoegbeleid bij gijzeling als dwangmiddel (ingezonden 6 februari 2014) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.