Ingediend | 8 oktober 2013 |
---|---|
Beantwoord | 8 november 2013 (na 31 dagen) |
Indiener | Renske Leijten |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z19218.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-465.html |
In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is de verantwoordelijkheid voor het – daar waar aangewezen – verlenen van maatschappelijke ondersteuning, waaronder huishoudelijke hulp, neergelegd bij de gemeenten. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om burgers met een beperkte zelfredzaamheid waar nodig met voorzieningen, ter bevordering van onder meer het zelfstandig voeren van een huishouden, te ondersteunen. Bij het bepalen van de vraag of en zo ja, in welke mate ondersteuning nodig is, geeft de Wmo aan dat rekening gehouden moet worden met de kenmerken van de specifieke situatie. Daarbij geldt dat het voor cliënt altijd mogelijk is om bezwaar (en beroep) aan te tekenen tegen de besluitvorming op een aanvraag door de gemeente.
Uit de door mij bij de gemeente Gouda ingewonnen informatie blijkt dat zij bij de voorbereiding van de besluitvorming over een aanvraag om ondersteuning bij het voeren van een huishouden de «richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden»2 hanteren. Deze richtlijn die in januari 2011 is uitgebracht door de MO-zaak, is bedoeld als mogelijk afwegingskader voor gemeenten. Een onderdeel van de richtlijn betreft de gebruikelijke zorg: «de ondersteuning die huisgenoten worden geacht elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.» De richtlijn stelt dat er in beginsel zowel van volwassenen als kinderen een bijdrage kan worden verlangd in het huishouden, maar dat rekening gehouden moet worden met het vermogen en de ontwikkelingsfase van kinderen. Uitgangspunt van de richtlijn is dat van huisgenoten tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden mag worden verwacht. Voor huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar stelt de richtlijn dat zij naar eigen mogelijkheden kunnen worden betrokken «bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).»
In mijn brief van 20 juli jl. aan uw Kamer3 wijs ik u op het verschil tussen mantelzorg en gebruikelijke zorg. Mantelzorg is meer dan de hulp waarvan het gebruikelijk wordt geacht dat mensen deze elkaar geven. Wat valt onder gebruikelijke hulp, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Anders is dat bij mantelzorg, waarbij de aard van de relatie die mensen met elkaar hebben, de intensiteit van de ondersteuningsvraag en de persoonlijke situatie van de mantelzorger bepaalt of en in welke mate iemand mantelzorg verleent. Ik ben dan ook van mening dat mantelzorg niet kan en moet worden verplicht. De richtlijn van MO-zaak heeft geen formele status maar kan dienen als handreiking voor specifiek gemeentelijk beleid. Gemeenten kunnen deze richtlijn en/of specifiek daarop gebaseerd beleid echter niet blindelings toepassen; van gemeenten wordt een zorgvuldige afweging in individuele situaties verwacht. Er dient ingevolge de Wmo bij besluitvorming op een aanvraag rekening te worden gehouden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van aanvrager, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie.
Bij de beoordeling welke hulp er verleend moet worden zal de gemeente per geval moeten beoordelen in hoeverre kinderen hieraan een bijdrage kunnen leveren. In elk geval is het niet de bedoeling dat kinderen professionele zorg overnemen. Het door kinderen naar vermogen laten verrichten van licht huishoudelijke taken, waarbij hun ontwikkeling in ogenschouw wordt genomen, kan onderdeel zijn van het lokale beleid om mensen te ondersteunen in hun participatie en zelfredzaamheid uit hoofde van de Wmo.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Ik deel de mening dat kinderen niet ingezet moeten worden voor taken waar professionele zorg geboden is. Ik vind het aanvaardbaar dat kinderen naar vermogen een bijdrage leveren bij licht huishoudelijke taken. Ik deel eveneens het uitgangspunt dat de inzet van kinderen niet ten koste mag gaan van hun eigen welbevinden, ontwikkeling en schoolprestaties. Dit dient een expliciet onderdeel van de afweging uit te maken.
Deze informatie wordt niet centraal bijgehouden. Ik beschik dus niet over de door u gevraagde informatie.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is het beroep doen op de mogelijkheden van gebruikelijke zorg binnen een huishouden iets anders dan het onthouden van zorg. Door middel van maatwerk zal juist door de desbetreffende gemeente die ondersteuning worden geboden die de cliënt echt nodig heeft. Dit uitgangspunt maakt reeds onderdeel uit van de huidige Wmo.
Navraag leert dat de gemeente Den Helder als vertrekpunt enige inzet van kinderen in het huishouden verwacht. Het enkele feit op zich dat een kind onderwijs volgt is voor de gemeente Den Helder geen reden om geen bijdrage van kinderen aan het huishouden te verwachten. Wel wordt door de gemeente per geval nadrukkelijk gekeken naar de specifieke omstandigheden van het kind en zijn situatie, in relatie tot de ontwikkelingsfase van het kind en wat er op een bepaalde leeftijd van een kind mag worden verwacht. Er is daarbij dus sprake van maatwerk.
Zie antwoord vraag 8.
Het is aan de gemeenten, als onderdeel van de besluitvorming op aanvragen om maatschappelijke ondersteuning, om te beoordelen of en in welke mate een kind een bijdrage kan leveren aan het functioneren van het huishouden. Dit vereist een zorgvuldige afweging waarbij rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingsfase van het kind, wat er op een bepaalde leeftijd als bijdrage mag worden verwacht en het feitelijke vermogen van het kind om die bijdrage ook te leveren.
Zie antwoord vraag 10.
Zie antwoord vraag 10.
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 t/m 5.
In antwoorden op eerdere vragen heb ik aangegeven dat het rekening houden met mogelijkheden van gebruikelijke zorg binnen een gezinssituatie aansluit op algemeen aanvaardbare opvattingen. Ik vind het aanvaardbaar dat kinderen naar vermogen en rekening houdend met hun ontwikkelingsfase een bijdrage leveren aan het huishouden.