Ingediend | 4 oktober 2013 |
---|---|
Beantwoord | 29 oktober 2013 (na 25 dagen) |
Indieners | Tanja Jadnanansing (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z18934.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-346.html |
Volgens informatie die mijn ambtenaren hebben ingewonnen bij de gemeente Rotterdam, heeft het betrokken schoolbestuur – de Stichting BOOR te Rotterdam – de directie van de betrokken school om opheldering gevraagd. Hieruit is gebleken dat de studente niet is geweigerd op grond van het dragen van een hoofddoek, maar dat de stage om andere, inhoudelijke redenen niet is doorgegaan. Wel is het dragen van een hoofddoek van de zijde van de school ontraden, hetgeen het schoolbestuur betreurt. Het schoolbestuur heeft het voorval vervolgens ook besproken met het bestuur van de betrokken hogeschool, de Hogeschool Rotterdam. Naar aanleiding daarvan hebben beide besturen het volgende nieuwsbericht laten uitgaan:
«Hogeschool Rotterdam en Stichting BOOR, de overkoepelende organisatie van openbare basisscholen in Rotterdam, zijn naar aanleiding van de kwestie met elkaar in gesprek getreden. Tijdens dit gesprek hebben beide partijen uitgesproken op één lijn te zitten qua gedragscode; zowel Hogeschool Rotterdam als Stichting BOOR staan open voor studenten van alle gezindten. Als kledingvoorschrift wordt de richtlijn gehanteerd dat dit de beroepsbeoefening niet in de weg moet staan. Het dragen van een hoofddoek als stagiaire is vanuit dit uitgangspunt geen issue. We vinden de kwestie uiterst vervelend voor de studente. Beide partijen zijn het erover eens dat in tijden waarin het onderwijs behoefte heeft aan meer goede leraren voor de klas, competenties en kwaliteiten voorop moeten staan. De student heeft inmiddels een andere stageplaats gevonden. Stichting BOOR stelt de gedragscode intern nogmaals aan de orde met als doel een dergelijk voorval in de toekomst te voorkomen« (http://www.hogeschoolrotterdam.nl/hogeschool/nieuws/regionaal/hogeschool-rotterdam-en-stichting-boor-in-gesprek-inzake-stages).
Gezien deze uitkomst van het gevoerde overleg gaan Burgemeester en Wethouders van Rotterdam ervan uit dat dergelijke situaties zich in het vervolg niet meer zullen voordoen bij Stichting BOOR. Ik sluit mij daarbij aan.
De ruimte die met name aan moslima’s toekomt om op school een hoofddoek te dragen is meermalen onderwerp geweest van de oordelen van de Commissie gelijke behandeling (thans: College voor de rechten van de mens). In 1999 heeft de Commissie uitspraak gedaan in een zaak waarbij het ook om een openbare school ging (oordeelnummer 1999–18). Deze school had een hoofddoek dragende stagiaire geweigerd wegens het karakter van het openbaar onderwijs. Het bevoegd gezag betoogde dat van het onderwijzend personeel een open instelling tegenover de te onderscheiden levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden geëist mocht worden. De Commissie achtte die eis niet op voorhand in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling, maar het feit dat de stagiaire door het dragen van een hoofddoek haar godsdienst uitte, sloot volgens de Commissie niet uit dat zij deze open instelling had en in staat was onderwijs te geven in overeenstemming met het karakter van de school als openbare onderwijsinstelling. De school had de stagiaire daarop moeten bevragen, hetgeen niet gebeurd was. Aangezien aldus niet was gebleken dat de vereiste open instelling ontbrak, concludeerde de Commissie dat (het bevoegd gezag van) de school ten opzichte van de stagiaire direct onderscheid had gemaakt op grond van godsdienst en derhalve in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling had gehandeld.
Voor zowel openbare als bijzondere scholen geldt dat zij kledingeisen mogen stellen, met dien verstande dat die eisen wel aan een aantal voorwaarden moeten voldoen, waaronder de voorwaarde dat die eisen niet discriminerend mogen zijn. Zulke eisen, ook al zijn ze onbedoeld discriminerend, zijn niet toegestaan, tenzij er een objectieve rechtvaardigingsgrond voor is. De Commissie gelijke behandeling en de rechter stellen zware eisen aan deze objectieve rechtvaardiging: er moet een legitiem en zwaarwegend doel mee gediend zijn dat op zichzelf niet discriminerend is (zie ook: »Leidraad kleding op scholen»; http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2005/10/14/leidraad-kleding-op-scholen.html).
Verder mag een bijzondere school onder voorwaarden (kleding)eisen stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van zijn grondslag, waaronder een verbod een hoofddoekje te dragen. Openbare scholen mogen zulke eisen niet stellen (tenzij sprake is van een objectieve rechtvaardiging). Zij mogen wel eisen dat een docent voor de klas de neutraliteit uitdraagt die bij het openbare karakter past. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is vermeld, heeft de Commissie gelijke behandeling geoordeeld dat het dragen van een hoofddoek op zichzelf niet uitsluit dat een stagiaire/docent in staat is les te geven in overeenstemming met het openbare karakter van de school.