Ingediend | 1 oktober 2013 |
---|---|
Beantwoord | 21 oktober 2013 (na 20 dagen) |
Indiener | Farshad Bashir |
Beantwoord door | Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
Onderwerpen | economie transport |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z18512.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-278.html |
De oprichting van het Droge Lading Comité (DLC) is niet een initiatief geweest van de voorzitter van het Transitiecomité Binnenvaart. Evenmin ben ik hierbij betrokken geweest. De oprichting was een initiatief van individuele binnenvaartondernemingen met grotere schepen uit het segment droge ladingvaart.
Het DLC kwam voort uit het in antwoord 1 genoemde segment van de binnenvaart omdat het probleem van de overcapaciteit zich hierin concentreert. Deelname van kleinere schepen is naar mijn weten niet uitgesloten, maar weinig zinvol omdat verminderen van vervoerscapaciteit in deze categorie niet aan de orde is. Uiteraard kunnen schippers in andere segmenten hun inbreng leveren via de bestaande brancheorganisaties in de oplossing van overige knelpunten in de binnenvaart, bijv. op het vlak van milieuprestaties, personeelsvoorziening of logistiek.
De kleinere binnenvaartsector in de droge ladingvaart ondervindt de gevolgen van de overcapaciteit onder grotere schepen in de vorm van een neerwaartse druk op de vrachtprijzen. De kleinere binnenvaart heeft zelf niet te maken met overcapaciteit die onder grotere schepen een structureel karakter dreigt te krijgen. Zoals gemeld in mijn antwoordbrief d.d. 13 mei 2013 (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangselnummer 2187) op vragen van het lid Bashir over de crisis in de binnenvaart, concentreert het overleg over de crisis zich dan ook op de aanpak van het capaciteitsoverschot in de grote droge ladingvaart (> 2.000 ton). Aan het overleg van mijn ministerie op 5 juni hebben de binnenvaartorganisaties Binnenvaart Branche Unie, het Centraal Bureau voor de Rijn- & Binnenvaart en de Algemeene Schippers Vereeniging deelgenomen, en voorts ook de verladersorganisatie EVO. Dit overleg had als doel om de Nederlandse inbreng af te stemmen bij de besprekingen in Brussel over het initiatief van België om tot een hernieuwde crisismelding te komen.
Over de rol of positie van individuele ondernemingen of personen in dit verband heb ik geen oordeel.
Zoals geantwoord op vragen van het lid Albert de Vries (PvdA) in mijn brief van 26 september (Vergaderjaar 2013–2014, Aanhangselnummer 93) werkt België nog aan de voorbereiding van een verzoek aan de Europese Commissie om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. In deze brief heb ik ook aangegeven dat het overleg dat mijn ministerie op 5 juni jl. gehad heeft met de organisaties uit de binnenvaartsector, ter voorbereiding van de Nederlandse inbreng in het overleg in Brussel, geen door deze partijen gedragen voorstellen opgeleverd heeft. Partijen bleken hier sterk uiteenlopende opvattingen te hebben over een aanpak van de crisis. Tenslotte heb ik in deze brief gemeld dat op Europees niveau overleg gaande is naar aanleiding van de aangekondigde indiening van een verzoek door België, dat ik de uitkomsten hiervan eerst tegemoet zie en dat ik mij opnieuw zal beraden als dit uiteindelijk niet leidt tot de aangekondigde indiening.
Zie antwoord vraag 5.