Ingediend | 17 september 2013 |
---|---|
Beantwoord | 18 oktober 2013 (na 31 dagen) |
Indiener | Harry van Bommel |
Beantwoord door | Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
Onderwerpen | recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z17539.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-263.html |
Ja.
De politieke en militaire leiding in Nederlands Indië was vanaf december 1946 geïnformeerd over de wijze waarop het D.S.T. in Zuid-Celebes optrad. In februari 1947 was ook minister-president Beel hiervan op de hoogte. Dit kan worden geconcludeerd op basis van de Excessennota en andere historische bronnen zoals opgenomen inde Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945–1950van de hand van dr. S.L. van der Wal (specifiek de delen VI (29 oktober 1946–5 januari 1947) en VII (6 januari 1947–20 maart 1947).
Zie voor het antwoord op deze vragen ook de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de ministers van Defensie en Veiligheid en Justitie van 12 juli 2012.
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving in het artikel in Trouw van 16 september jl. bevat geen onbekende feiten. Het archiefstuk waarnaar wordt verwezen, is terug te vinden in de Officiële bescheiden, deel VII, blz 304.
Het Kabinet heeft herhaaldelijk erkend dat er excessen van Nederlandse kant zijn geweest tijdens het dekolonisatieproces van Indonesië. De verantwoordelijkheid hiervoor lag bij zowel de militaire als de burgerlijke autoriteiten.
Nee. Zoals aangegeven in de brieven aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 14 augustus 2012 en 14 januari 2013 acht het kabinet co-financiering van een onderzoek niet opportuun. Er bestaan al veel publicaties over deze periode en daarnaast is gebleken dat er in Indonesië onvoldoende draagvlak is voor een dergelijk onderzoek. Dit is een wezenlijk gegeven in een periode waarin Nederland en Indonesië gezamenlijk werken aan een toekomstgerichte agenda.