Ingediend | 28 augustus 2013 |
---|---|
Beantwoord | 15 oktober 2013 (na 48 dagen) |
Indieners | Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
Beantwoord door | Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | bestuursrecht recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z16187.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-245.html |
Ja.
Buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen kunnen op grond van Nederlands recht aansprakelijk worden gesteld. Of de natuurlijke personen die bestuurders zijn van die buitenlandse rechtspersoon-bestuurder op hun beurt, zoals artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn, is een vraag die krachtens het Nederlandse internationaal privaatrecht moet worden beantwoord aan de hand van het recht op grond waarvan de rechtspersoon is opgericht, dat wil zeggen het recht van het land waar de rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft. Het op die rechtspersoon toepasselijke recht beheerst onder meer de aansprakelijkheid van bijvoorbeeld de oprichters, bestuurders, vennoten en commissarissen (artikelen 10:118 en 10:119, aanhef en onder d en e, BW). Het betreft hier vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 18 maart 2011, NJ 2011/132, bevestigd in HR 21 juni 2013, nr. 13/02534). Over de vraag of, in welke mate en onder welke voorwaarden het toepasselijke buitenlandse recht hoofdelijke bestuurdersaansprakelijkheid kent, kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan. Wel geldt het Nederlandse recht, in de vorm van de artikelen 2:138 en 2:149 BW, voor de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen van een buitenlandse rechtspersoon die hier vennootschapsbelastingplichtig is, als die rechtspersoon in Nederland failliet wordt verklaard (art. 10:121 BW).
Zoals aangegeven, kunnen buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen op grond van Nederlands recht aansprakelijk worden gesteld, ook in geval van paulianeuze handelingen ten nadele van crediteuren of faillissementsfraude. De aansprakelijkheid van de bestuurders van die buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst door het toepasselijke buitenlandse recht, dat door de Nederlandse rechter moet worden toegepast als deze bevoegd is. Dat toepasselijke recht bepaalt de voorwaarden voor eventuele aansprakelijkheid. Het Nederlandse civiele recht vindt, zoals ook blijkt uit de recente uitspraak van de Hoge Raad van 21 juni 2013, daarin haar begrenzing. Een uitzondering op deze regel vormt artikel 10:121 BW. Als een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk wordt gehouden, kan de Nederlandse rechtspersoon de schade verhalen op de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder. Indien deze de schade vergoedt, is er geen noodzaak om de bestuurder van deze buitenlandse rechtspersoon aan te spreken. Als de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder geen verhaal biedt, zou de Nederlandse rechtspersoon het faillissement kunnen verzoeken. Indien de buitenlandse rechtspersoon in Nederland failliet is verklaard, kunnen de bestuurders aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 10:121 BW, voor zover zij hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Omdat wij het van belang achten om over dit vraagstuk ook op Europees niveau van gedachten te wisselen, zullen wij dit opbrengen in het kader van de consultatie die de Europese Commissie momenteel houdt naar eventuele mogelijkheden tot harmonisatie van het materiële faillissementsrecht.
De Europese lidstaten hebben weliswaar onderling verschillende, maar wel gedegen systemen die voorzien in aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen die op hun beurt ook bestuurders zijn. Dat artikel 2:11 BW niet rechtstreeks greep biedt op de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon die op haar beurt een Nederlandse rechtspersoon bestuurt, doet daar niet aan af. Op grond van het internationale privaatrecht zal in die gevallen namelijk de regeling van toepassing zijn die het thuisland van de rechtspersoon-bestuurder voor deze materie heeft. Op basis daarvan kan de natuurlijke persoon in kwestie worden aangepakt. In het kader van de genoemde consultatie zullen wij de Commissie vragen na te gaan of de rechtsstelsels van de lidstaten op dit punt dermate verschillen, dat de goede werking van de interne markt in het gedrang kan komen.
Zie antwoord vraag 4.
Het aangekondigde wetsvoorstel inzake het civielrechtelijk bestuursverbod gaat inderdaad rekening houden met het feit dat buitenlandse rechtspersonen niet moeten worden misbruikt met het oogmerk om een in Nederland opgelegd bestuursverbod te omzeilen.
Op 28 augustus 2013 hebben de leden Mei Li Vos en Recourt (beiden PvdA) schriftelijke vragen gesteld over ontwikkelingen in de rechtspraak die zouden leiden tot het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid. De interdepartementale afstemming over de beantwoording van deze vragen is nog niet afgerond. De antwoorden zullen uw Kamer voor 9 oktober worden toegezonden.