Ingediend | 28 augustus 2013 |
---|---|
Beantwoord | 4 oktober 2013 (na 37 dagen) |
Indiener | Paul Ulenbelt |
Beantwoord door | Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z16182.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-165.html |
In zowel het artikel in Trouw als de onderliggende analyse van TNO medewerkers in ESB van 16 augustus 2013 wordt geconcludeerd dat 8,5% van de werkenden meerdere banen heeft. Net iets meer dan de helft van de ondervraagden geeft als reden voor het combineren van twee banen een antwoord waaruit blijkt dat zij in zichzelf willen investeren (afwisseling, ontwikkelen, beter arbeidsmarktperspectief). Dat juich ik natuurlijk van harte toe.
De andere helft van de ondervraagden geeft aan dat zij twee banen combineren vanuit financiële motieven. De meerderheid hiervan doet dit voor een extraatje en een kleine 20% van alle mensen die meer banen combineren geeft aan dat zij dit doen om rond te kunnen komen. De meerderheid van deze mensen werkt in deeltijd.
Voor deze mensen heb ik veel respect. Ik vind het goed dat mensen die schulden dreigen te krijgen of deze al hebben niet bij de pakken neer gaan zitten en zich inspannen om uit de problemen te blijven of te komen.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
In het ESB artikel staat dat in vergelijking met Amerikaanse en andere Europese werknemers Nederlandse werknemers er relatief vaak meerdere banen op na houden. In 2011 bestond het werk van ruim zeven procent van de Nederlandse beroepsbevolking uit meerdere banen (Eurostat, 2012). Alleen in de Scandinavische landen ligt het percentage werknemers met twee of meer banen iets hoger dan in Nederland. In landen als België en Duitsland ligt dat percentage rond de vier procent.
Deze vergelijking is gebaseerd op Eurostat cijfers (Labour Force Survey/Enquête Beroepsbevolking 2012) en is gebaseerd op de werkzame beroepsbevolking, waaronder parttimers en zelfstandigen. Deze groepen combineren vaker banen. In Nederland zijn verhoudingsgewijs meer zelfstandigen en parttimers werkzaam dan in België en Duitsland, daardoor zijn er in Nederland dus ook relatief meer mensen die twee banen combineren.
Ja, deze mening deel ik. Het minimumloon voor volwassenen is in Nederland in vergelijking tot andere Europese landen met een wettelijk minimumloon relatief hoog. Rekening houdend met verschillen in koopkracht, kent alleen Luxemburg een hoger minimumloon. Voor de overgrote meerderheid van huishoudens in Nederland geldt dat wie in een dienstverband fulltime werkt, met het wettelijk minimumloon een inkomen heeft dat boven de lage-inkomensgrens ligt.
Het is niet altijd te vermijden dat ook mensen die werken tijdelijk in financieel moeilijke omstandigheden komen. Het is voorstelbaar dat iemand in een jaar zijn hoofdinkomen uit arbeid haalt, maar in dat jaar ook een tijd niet heeft gewerkt waardoor het totale jaarinkomen onder de armoedegrens uitkomt. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook mensen die partime werken of een 0-urencontract hebben. Ook schulden kunnen zwaar op het huishoudinkomen rusten. En sommige levensgebeurtenissen, zoals een scheiding, kunnen leiden tot armoede, omdat het huishoudinkomen lager wordt en er veel uitgaven niet meer gedeeld kunnen worden. Als iemand werkt en toch langdurig een inkomen onder de armoedegrens heeft, is dit een zorgelijke situatie.
De groep die in 2011 vier jaar of langer in armoede leefde en het hoofdinkomen uit arbeid haalde, bestond uit 40.000 huishoudens.
Het kabinet neemt maatregelen die er aan bijdragen dat mensen die werken tegen lage lonen er financieel op vooruit gaan. Zo wordt in 2013 het maximale bedrag aan arbeidskorting met € 374 verhoogd, van € 1.723 tot € 2.097.
Tabel 1. Aantal huishoudens tot 100% van de lage-inkomensgrens met arbeid als belangrijkste bron van het inkomen (Statline)
Perioden
181
5,1%
187
5,2%
191
5,3%
195
5,4%
196
5,4%
184
5,0%
215
5,7%
225
5,8%
213
5,3%
213
5,3%
216
5,2%
252
5,9%
193
4,5%
201
4,6%
229
5,3%
220
5,1%
222
5,2%
219
5,0%
211
4,7%
227
5,0%
241
5,3%
217
4,8%
256
5,6%
In 2000 heeft een revisie van de Inkomensstatistiek plaatsgevonden. Hierdoor zijn de cijfers na 2000 niet geheel vergelijkbaar met de cijfers van de periode 1990–2000.
Voorlopige cijfers
Tabel 2. Aantal mensen uit beroepsbevolking met een tweede baan; cijfers zijn vanaf 1996 beschikbaar (Statline)5
337
5,8%
341
5,6%
374
6,0%
374
5,8%
384
5,9%
373
5,6%
410
6,3%
407
6,2%
421
6,4%
434
6,7%
445
6,8%
471
7,1%
529
7,8%
559
8,1%
552
8,0%
541
7,9%
532
7,8%
544
7,9%
Ik heb het CBS reeds gevraagd om aanvullende analyses uit te voeren op de samenstelling en zo mogelijk achtergronden van de groep langdurig werkende armen. In het eerste kwartaal van 2014 zal het CBS hierover publiceren.