Ingediend | 19 augustus 2013 |
---|---|
Beantwoord | 20 september 2013 (na 32 dagen) |
Indiener | Eric Smaling |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z15927.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-48.html |
Ja.
Het aannemen en ontslaan van leerkrachten is de verantwoordelijkheid van het desbetreffende schoolbestuur. Voor het belang van het onderwijs is het wel goed als schoolbesturen de beste docenten kunnen aannemen en behouden.
De Rekenkamer geeft in het rapport «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» van juli 2013 dat het aandeel flexibele contracten in het basisonderwijs afneemt. Het aandeel flexibele contracten in het basisonderwijs in 2012 is 5 procent, ten opzichte van 7 procent in 2009.
De afname van het aantal tijdelijke fte’s lijkt in tegenspraak met de toenemende flexibilisering van het personeelsbestand. De verklaring van de Rekenkamer is dat tijdelijk personeel bij bezuinigende schoolbesturen de afgelopen jaren als eerste is afgevloeid. Het weinige nieuwe personeel dat aangetrokken wordt, krijgt in bijna alle gevallen een tijdelijke aanstelling. Dat blijkt overigens ook uit de Loopbaanmonitor2, het jaarlijkse onderzoek dat het ministerie van OCW laat uitvoeren onder pas afgestudeerde leraren. Een groot deel van de afgestudeerden van de pabo vindt nog wel een baan in het onderwijs, maar het betreft in veel gevallen een tijdelijke en/of vervangingsbaan.
Ik heb geen aanwijzingen dat de verhouding 95 procent vaste aanstellingen en 5 procent flexibele contracten knelpunten oplevert voor de overdracht van kennis en vaardigheden van ervaren leraren op jonge leraren.
Ik deel de zorgen dat jonge docenten na dit soort ervaringen het onderwijs de rug toekeren. Net zoals uw Kamer neem ik deze problematiek daarom ook zeer serieus. Door middel van het vandaag getekende Nationaal Onderwijsakkoord geef ik een impuls aan de werkgelegenheid in het primair en voortgezet onderwijs, waardoor in 2014 3.000 jonge leraren extra een baan kunnen krijgen of behouden. Over de uitvoering van de motie Voordewind en Ypma, die op 4 juli jl. is aangenomen in uw Kamer, ben ik inmiddels in gesprek met het Arbeidsmarktplatform Primair Onderwijs, waarin ook de PO-Raad participeert. Daarnaast ondersteun ik dit platform met het opstellen van een sectorplan primair onderwijs, waarmee maatregelen genomen kunnen worden om deze problematiek aan te pakken. Over de resultaten zal ik uw Kamer later dit jaar informeren.
Dit kabinet heeft het onderwijs hoog in het vaandel staan. Er moet veel bezuinigd worden. Het onderwijs wordt ontzien, waarbij het kabinet netto investeert. In het primair onderwijs wordt ook geïnvesteerd. De afgelopen jaren is het bedrag per leerling gestegen. Dit stelt ook de PO-Raad in een artikel in het Algemeen dagblad van 15 juni.5 Door de daling van het aantal leerlingen zijn er minder leerkrachten nodig. In dit geval is ontslag soms onvermijdelijk.
Ja, daarom is er een banenplan voor 3.000 jonge leraren. Ik ben op de hoogte van het feit dat zowel het UWV als de werknemers- en werkgeversorganisaties over enkele jaren een tekort aan leerkrachten verwachten. Ook het ministerie van OCW heeft vorig jaar aan uw Kamer gemeld (3 juli 2012) dat, landelijk gezien, over enkele jaren in het primair onderwijs een tekort aan leraren wordt verwacht. Daarbij zijn er wel grote regionale verschillen. De tekorten zullen zich vooral voordoen in de grote steden omdat daar het leerlingenaantal nog stijgt. Op 5 oktober, tegelijk met het publiceren van de Lerarenagenda, wordt het rapport «De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel 2013–2025» uitgebracht. In dit rapport staan de nieuwste arbeidsmarktramingen voor po, vo en mbo.
Over de aanpak van deze regionale problematiek ben ik in gesprek met het Arbeidsmarktplatform PO. Zie ook antwoord op vraag 4.
Nee.
Zie antwoord op vraag 4.