Ingediend | 7 augustus 2013 |
---|---|
Beantwoord | 3 september 2013 (na 27 dagen) |
Indieners | Renske Leijten , Nine Kooiman , Paul Ulenbelt |
Beantwoord door | Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z15633.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-3130.html |
Inmiddels heb ik begrepen dat de ontslagaanvraag er – in ieder geval voorlopig – niet gaat komen.
Zie het antwoord op vraag 1.
Allereerst wil ik ingaan op de terminologie «voorbarig ontslag». Ik versta onder «voorbarig ontslag» de situatie waarin een werknemer voor ontslag wordt voorgedragen omdat er voor een thuiszorginstelling onzekerheid bestaat over de uitkomst van een nieuwe aanbestedingsronde. In dat geval is de beleidslijn, op basis van de huidige regelgeving, dat UWV geen ontslagvergunning verleent omdat er geen zekerheid bestaat over het structureel vervallen van arbeidsplaatsen. Het gaat dan om gevallen waarin de thuiszorginstelling meedoet aan een aanbesteding. In het verlengde daarvan geldt dat evenmin een ontslagvergunning wordt verleend wanneer een thuiszorginstelling aangeeft het voornemen te hebben met een nieuwe aanbesteding mee te gaan doen of daarover geen duidelijkheid geeft in de ontslagprocedure. Ook in die gevallen kan (nog) niet geconcludeerd worden dat er sprake zal zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen. Deze situaties moeten wel worden onderscheiden van een situatie waarbij een nieuwe aanbesteding bijvoorbeeld beperkter is in omvang dan het huidige contract en de thuiszorginstelling daardoor het personeelsbestand zal moeten inkrimpen (werkvermindering). In dat geval zal er wel sprake zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen en kan een ontslagvergunning (voor de overtollige werknemers) worden verleend. De hiervoor geschetste lijn benadrukt het belang van een tijdige aanbesteding door gemeenten om daarmee thuiszorginstellingen en hun medewerkers niet onnodig in onzekerheid te laten. Daar waar een tijdige aanbesteding uitblijft en er geen zicht is op de inhoud daarvan kan het een legitieme aanleiding zijn voor een thuiszorginstelling om toch maatregelen te willen nemen als de financiële risico’s als te hoog worden ingeschat. In dat geval zal UWV bij de toetsing van een ontslagaanvraag mede betrekken of van het voorgaande sprake is in het licht van de afspraken die zijn gemaakt als het gaat om het overnemen van personeel en de beschikbare middelen voor de thuiszorg. Het budgettaire kader voor de huishoudelijke verzorging blijft in 2014 nagenoeg gelijk.
Het kan ook voorkomen dat een thuiszorginstelling besluit te stoppen met de bedrijfsactiviteiten en niet meedoet aan een nieuwe aanbesteding. Het stoppen met bepaalde bedrijfsactiviteiten is een keuze van de werkgever waar UWV niet in treedt. Er kunnen bij een gestelde bedrijfsbeëindiging echter aanwijzingen zijn dat de werkgever – al dan niet via een derde – de bedrijfsactiviteiten toch zal voortzetten. Als dat het geval is, zal UWV nadere vragen stellen en bij ontbreken van een bevredigend antwoord, de vergunning weigeren.
Over het overnemen van personeel dat zich – in opdracht van een college van B&W – bezig houdt met huishoudelijke verzorging, staat op een aantal plekken het nodige geregeld:
Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zie het antwoord op vraag 1.
Zie het antwoord op vraag 3.
De casus bij Sensire is uitgebreid aan de orde geweest in de antwoorden op de Kamervragen van zowel de SP (over het bericht dat thuiszorgmedewerkers massaal ontslagen worden) als van de PvdA (over het bericht dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan thuiszorgorganisatie Sensire om 1.100 thuiszorgmedewerkers te ontslaan), resp. Aanhangsel van de Handelingen 2012–2013, 2929 en 2030. Kortheidshalve verwijs ik naar die antwoorden.
Die trend heb ik (nog) niet geconstateerd. Gezien de hiervoor geduide lijn (onder 3), als het gaat om de beoordeling van ontslagaanvragen in de thuiszorg, verwacht ik niet dat thuiszorginstellingen over zullen gaan tot voorbarige ontslagaanvragen, zoals daar gedefinieerd. Het is overigens de verantwoordelijkheid van de betrokken werkgevers zelf om met de talloze omgevingsfactoren rekening te houden en daar naar eigen inzicht zo goed mogelijk naar te handelen.
Uit het antwoord op vraag 3 en 7 blijkt dat er geen vergunning wordt verleend voor preventieve ontslagaanvragen als daar gedefinieerd.
Voor het overige verwijs ik kortheidshalve naar de antwoorden op uw eerdere Kamervragen en die van de PvdA, genoemd in het antwoord op vraag 6.
De betreffende gemeenten hebben mij laten weten dat dit niet het geval is.
De colleges van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk hebben het voornemen om een voorstel tot het vaststellen van basistarieven, zoals genoemd in artikel 21a Wmo, voor te leggen aan de onderscheiden gemeenteraden. Dit met als doel de basistarieven vast te stellen voordat de aanbesteding van huishoudelijke verzorging start.
In de Wmo is het lokale niveau als primair verantwoordelijke aangewezen. Het college van B&W legt over de uitvoering van de Wmo verantwoording af aan de gemeenteraad. Ook vindt horizontale verantwoording plaats doordat ingezetenen worden betrokken bij de voorbereiding van het beleid op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning en het opstellen van de verordening. Vanzelfsprekend ga ik er vanuit dat de colleges zich bij de uitvoering van de Wmo aan de wet houden en dat de gemeenteraden daar op toezien.