Ingediend | 29 juli 2013 |
---|---|
Beantwoord | 4 september 2013 (na 37 dagen) |
Indiener | Vera Bergkamp (D66) |
Beantwoord door | Suzanne Dekker (D66) |
Onderwerpen | criminaliteit jongeren onderwijs en wetenschap openbare orde en veiligheid organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z15476.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-3147.html |
De uitkomsten van de in het bericht aangehaalde Veiligheidsmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onderstrepen de noodzaak van continue aandacht voor het voorkomen, signaleren en aanpakken van pesten onder kinderen en jongeren. Zij verdienen een sociaal veilige omgeving en wij hebben de gezamenlijke plicht om te zorgen dat zij er niet alleen voor staan. Daarom heb ik samen met de Kinderombudsman een plan van aanpak geschreven dat op 25 maart jl. aan uw Kamer is gestuurd (Kamer II, 2012/2013, 29 240, nr. 52). Momenteel wordt dit plan van aanpak uitgevoerd.
Ja, in het plan van aanpak heb ik benadrukt dat het belangrijk is dat alle verschillende betrokkenen – scholen, leraren, maar ook ouders en leerlingen zelf – vanuit hun eigen verantwoordelijkheid een bijdrage leveren aan een sociaal veilige omgeving. Cyberpesten is een verschijningsvorm van pesten. Het speelt zich vaak af buiten de muren van de school, maar staat niet op zichzelf. Ook het tegengaan van (cyber)pesten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en scholen en leraren spelen daarbij een belangrijke rol.
Het omgaan met cyberpesten is dan ook integraal onderdeel van de maatregelen in het plan van aanpak tegen pesten. Binnen de module voor leraren die ik laat ontwikkelen en in de anti-pestprogramma’s wordt aandacht besteed aan cyberpesten. Ook zal ik praktische handvatten om cyberpesten tegen te gaan onder de aandacht van scholen brengen. Daarnaast subsidieert OCW bestaande initiatieven als de expertisecentra Pestweb en Mediawijzer.net.
Deze veronderstelling vindt geen basis in de onderzoeksgegevens van het CBS. Het CBS voert jaarlijks de veiligheidsmonitor uit, een onderzoek naar veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap. Daarin meet het CBS onder andere het meest reële aantal gevallen van cyberpesten, hier worden ook de niet bij instanties geregistreerde zaken meegenomen (het zogenaamde dark number).
(Cyber)pesten kent verschillende vormen en gradaties. Sommige uitingen – zoals bedreiging – zijn strafbaar, maar pesten als zodanig niet. Vaak gaat het bij cyberpesten om roddelen en treiteren en in het algemeen niet om strafbare feiten. Dit kan verklaren waarom de respondenten er in het geval van cyberpesten vaak niet voor kiezen om melding of aangifte bij de politie te doen.
Zoals het plan van aanpak tegen pesten aangeeft, spelen ouders, leraren en leerlingen een belangrijke rol in het tegengaan van (cyber)pesten. Het melden, signaleren en het nemen van maatregelen tegen pesten kan dan ook het beste in die setting plaatsvinden. In het geval dat het pesten zodanige vormen aanneemt dat het inroepen van het strafrecht in rede ligt, is het belangrijk dat kinderen en ouders aangifte doen bij de politie.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in 2011 het onderzoek Kinderen en internetrisico’s uitgebracht.3 Het rapport geeft een beeld van de mate waarin Nederlandse negen- tot zestienjarige internetgebruikers te maken hebben met online risico’s. Uit dit onderzoek blijkt dat van de ruim anderhalf miljoen negen- tot zestienjarige internetgebruikers vier procent herhaaldelijk wordt gepest via internet.
Om een nog beter beeld te krijgen van het aantal kinderen in het funderend onderwijs dat gepest wordt, heb ik in juni 2013 een secundaire analyse laten uitvoeren op gegevens uit de monitor sociale veiligheid in en rond scholen.4 De analyse geeft ook inzicht in de wijzen waarop wordt gepest. Gepeste leerlingen geven aan dat pesten met name van «persoon tot persoon» gebeurt (respectievelijk 58 procent in het voorgezet onderwijs en 66 procent in het primair onderwijs). Dit wordt gevolgd door pesten via «internet/pc thuis» (respectievelijk 19 procent in het VO, en 17 procent in het P(S)O).
Voor een volledig overzicht verwijs ik u graag naar de nadere analyse naar pesten. Deze is met de jaarlijkse veiligheidsbrief, op 17 juli jl. naar uw Kamer gezonden.5
Het is van belang dat cyberpesten bespreekbaar wordt gemaakt door de betrokkenen. Zij kunnen daarbij, wanneer nodig, de hulp van derden inroepen. Ook hier geldt dat melding of aangifte gedaan kan worden bij de politie in gevallen waarin het pesten mogelijk strafbare vormen aanneemt.
Als bij cyberpesten sprake is van een strafbaar feit neemt de politie daar aangifte van op. Meldingen van cyberpesten worden per geval bekeken op feiten – inclusief eventueel aanwezig online bewijsmateriaal – en context. Politieagenten beschikken over een handreiking cyberpesten, die is opgenomen in het politieonderwijs. Waar mogelijk adviseert de politie de betrokkenen om de problematiek eerst in de eigen context, bijvoorbeeld met behulp van school, op te lossen.
Meldingen, aangiften en afdoeningen van online pesten worden niet onder die noemer geregistreerd in de systemen van de politie, respectievelijk het openbaar ministerie. Daardoor is het niet mogelijk een cijfermatig overzicht te geven. Wel kan op basis van de politiesystemen worden gezegd dat het aantal gevallen waarin mogelijk sprake is van cyberpesten lijkt toe te nemen. Het is niet bekend of dit komt doordat het aantal incidenten stijgt, of doordat de politie zich meer bewust wordt van dit fenomeen.
Pesten als zodanig is niet strafbaar. Pesten kan wel gepaard gaan met strafbaargestelde gedragingen, zoals belediging, bedreiging of belaging (artikelen 261, 262, 266, 284, 285 en 285b Wetboek van Strafrecht).
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag vier.