Ingediend | 25 juli 2013 |
---|---|
Beantwoord | 26 september 2013 (na 63 dagen) |
Indiener | Nine Kooiman |
Beantwoord door | Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | basisonderwijs jongeren onderwijs en wetenschap zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z15435.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20132014-92.html |
Hiervan heb ik kennis genomen.
De toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben Kamervragen beantwoord die zijn gesteld over verplicht schoolzwemmen en naar aanleiding van een krantenbericht (Telegraaf, 5 juli 2010) dat kinderen steeds slechter zwemmen. (kamerstukken nr. 2009Z14143 en nr. 2010Z10598). In deze antwoorden is aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Sommige gemeenten bekostigen het schoolzwemmen en gemeenten kunnen ouders met lage inkomens tegemoetkomen in de kosten van de zwemlessen.
Ik schaar me achter de beantwoording van die Kamervragen en zie geen aanleiding aanpassingen te doen in de huidige verantwoordelijkheidsverdeling.
Uit recente cijfers blijkt dat het aandeel kinderen dat in bezit is van minimaal zwemdiploma A de afgelopen jaren ongeveer gelijk is gebleven. Dit geldt ook voor zwemdiploma B. Er is enkel een afnemende tendens waarneembaar van het aantal kinderen dat in bezit is van het volledige «zwem-ABC».2 Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 is de zwemvaardigheid van kinderen in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders.
De Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) heeft een monitor ontwikkeld met subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap genaamd «Waterdicht». Hiermee kan in de driehoek zwemlesaanbieder, gemeente, school gemonitord worden of kinderen een zwemdiploma hebben gehaald, en zo ja welk, of ze op een wachtlijst staan of niet etc. Deze monitor heeft betrekking op kinderen uit respectievelijk groep 1, 3, 5 en 7 van het basisonderwijs. Indien uit de monitor blijkt dat een kind nog geen zwemdiploma heeft, krijgt dit kind een brief mee gericht aan zijn/haar ouders of begeleiders. In deze brief wordt gewezen op de noodzaak om een zwemdiploma te halen. Het systeem is zo ontwikkeld, dat met eenvoudige rapportages onderwijs en gemeenten inzicht krijgen waar extra aandacht nodig is.
Uit de thans beschikbare (lokale) cijfers3 blijkt dat in groep 6:
Nee, daarvan wordt geen registratie bij gehouden. Op basis van de gegevens uit de zwemmonitor «Waterdicht» van de Vereniging Sport en Gemeenten kan worden geschat dat in ongeveer 40% van de gemeenten daadwerkelijk schoolzwemmen wordt aangeboden, vooral in de grote steden. Veel kinderen in de schoolzwem-leeftijd kunnen al zwemmen en verschillende gemeenten zien daarom te weinig toegevoegde waarde in het subsidiëren van schoolzwemmen.
Volgens de Vereniging Sport en gemeenten is er, mede als gevolg van bezuinigingen bij gemeenten wel een dalende tendens waarneembaar van het aantal gemeenten dat nog een bijdrage levert aan het schoolzwemmen.
Het bedrag dat vanuit de Rijksoverheid aan de gemeenten wordt overgemaakt in het gemeentefonds waaruit gemeenten onder meer schoolzwemmen kunnen financieren is de afgelopen jaren ongeveer hetzelfde gebleven.
Dit bedrag is echter niet geoormerkt. Het aantal gemeenten dat schoolzwemmen aanbiedt, wil overigens nog niet meteen wat zeggen over het aantal scholen dat binnen zo’n gemeente schoolzwemmen aanbiedt. Scholen zijn namelijk niet verplicht om schoolzwemmen aan te bieden. Uit recente cijfers blijkt dat het aandeel scholen dat schoolzwemmen aanbiedt tussen 1991 en 2005 gedaald is van 90% naar 57%.4
Nee. Aan de Vereniging Sport en Gemeenten (VGS) is door van het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een tijdelijke subsidie toegekend voor het opzetten van een registratiesysteem aan de hand waarvan gemeenten kunnen nagaan of alle basisschoolleerlingen aan het einde van de basisschool voldoende zwemvaardigheid hebben. Dit registratiesysteem onder de naam «Waterdicht» is inmiddels opgeleverd.
De Vereniging Sport en Gemeenten heeft met financiële steun van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een registratiesysteem ontwikkeld («Waterdicht en de zwemmonitor») aan de hand waarvan gemeenten en onderwijsinstellingen kunnen nagaan of alle basisschoolleerlingen aan het einde van de basisschool voldoende zwemvaardigheid hebben. In 2010 is begonnen met de bouw van de database en een helpdeskfunctie voor gemeenten en gebruikers. Ook is een informatiepakket samengesteld. Resultaten en materialen uit eerdere projecten, zoals zwemmen in buitenschoolse opvang, samenwerking met de lokale zwemvereniging, en een veiligheidstoets op locatie, zijn daarbij ontsloten en beschikbaar gesteld voor ouders, basisschool, leerkrachten en zwemlesaanbieders om op maat te kunnen adviseren en te ondersteunen (www.nederlandzwemt.nl , www.zwemvaardigheid.nl ). Inmiddels doen een dergelijk 50 gemeenten en dus ook de scholen daarbinnen, op structurele wijze mee aan het programma Waterdicht.
De tijdelijke «Regeling specifieke uitkering voor gemeenten voor de stimulering van de zwemvaardigheid», de zogeheten vangnetregeling, was een regeling die gold voor de jaren 2002 tot en met 2005. In 2005 is deze regeling stopgezet.
In de brief van 17 november 2005 (2005–2006, 30 300 VIII, nr. 85) van de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en in de brief van 20 november 2006 (2006–2007, 30 800 XVI en 30 800 VIII, nr. 28) van de toenmalige staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hiervan heb ik kennis genomen. Neen, ik ben niet bereid op het eerder bij boven aangehaalde brief van 17 november 2005 ingenomen standpunt, terug te komen.
De vragen van het Kamerlid Kooiman (SP) over het bericht dat kinderen steeds minder zwemvaardig zijn (2013Z15435) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat er meer tijd nodig is voor interdepartementale afstemming. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de kamervragen doen toekomen.