Ingediend | 22 juli 2013 |
---|---|
Beantwoord | 8 augustus 2013 (na 17 dagen) |
Indiener | Paulus Jansen |
Beantwoord door | Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
Onderwerpen | internationaal ontwikkelingssamenwerking |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z15330.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-2936.html |
Ja.
In landen die verwikkeld zijn in gewapende conflicten is het aantal kinderen dat geen onderwijs volgt en het aantal jonge analfabeten vaak aanzienlijk hoger dan in arme landen zonder conflicten. Dit is een «verborgen crisis» die het werk aan economisch herstel, groei en armoedebestrijding ondermijnt. In gewapende conflicten wordt een naar verhouding groot percentage van de publieke middelen aan militaire uitgaven besteed, wat ten koste gaat van de uitgaven voor zaken als onderwijs. Daarbij komt nog dat bij gewapende conflicten betrokken partijen hun aanvallen de laatste jaren steeds vaker richten op burgers en infrastructuur, inclusief schoolkinderen en scholen, waardoor kinderen niet langer veilig onderwijs kunnen volgen. Dit is een trend die UNESCO in 2011 al signaleerde in het EFA Global Monitoring Report en die mij grote zorgen baart.
De internationale onderwijsgemeenschap heeft inderdaad opgeroepen om 4% van noodhulp aan onderwijs te besteden. Ik onderschrijf het grote belang van onderwijs, ook bij humanitaire hulp aan bijvoorbeeld vluchtelingen. Humanitaire hulp is primair gericht op het redden van mensenlevens en verlichten van het menselijk lijden. Binnen de door de VN Office for Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) gecoördineerde humanitaire hulp in chronische crises coördineert een cluster voor onderwijs, meestal geleid door UNICEF, de onderwijsactiviteiten. Gezien de schrijnende situaties en het snel groeiende aantal behoeftigen wereldwijd en vooral in Syrië, moet soms prioriteit worden gegeven aan het daadwerkelijk in leven houden van mensen boven het geven van onderwijshulp.
Nederlandse humanitaire hulp wordt, evenals die van de meeste Westerse landen, grotendeels via ongeoormerkte bijdragen aan de VN en het Internationale Rode Kruis (ICRC) ter beschikking gesteld, zodat ter plaatse kan worden bepaald waar deze levensreddende hulp het meest nodig is en lacunes en overlap zoveel als mogelijk worden voorkomen. Dit verhoogt de effectiviteit van de noodhulp aanzienlijk. Daardoor is echter niet goed te bepalen welk percentage van de Nederlandse humanitaire hulp naar onderwijs gaat.
Ja. Daarbij richt ik mij vooral op de bijdrage van onderwijs aan het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Onderwijs in conflictlanden is immers niet alleen van belang in het kader van noodhulp maar ook in het kader van wederopbouwhulp, daar vele conflicten een langdurig karakter krijgen waarbij noodhulp en wederopbouwhulp naast elkaar nodig zijn.
Nederland speelt internationaal al een belangrijke rol in het versterken van onderwijs in langdurige conflictsituaties, via het programma Peacebuilding, Education and Advocacy(PBEA) van UNICEF, en via het Global Partnership for Education (GPE) dat fragiele staten als prioriteit hanteert. Op basis van de ervaringen in deze programma’s levert Nederland een bijdrage aan de mondiale dialoog over het belang van onderwijs in conflictlanden, bijvoorbeeld als lid van de Raad van Bestuur van het GPE.
Zie voor deze programma’s ook het antwoord op vraag 6.
Nederland financiert het UNICEF-programma Peacebuilding, Education and Advocacy in Conflict-Affected Contexts (PBEA). Dit programma richt zich op onderwijs ter ondersteuning van het speerpunt veiligheid en rechtsorde. De financiering bedraagt EUR 120 miljoen voor vier jaar (2012–2015). Het programma richt zich op 14 fragiele landen in (post-)conflict situaties: Burundi, Democratische Republiek Congo, Ivoorkust, Ethiopië, Liberia, Myanmar, de Palestijnse Gebieden, Pakistan, Sierra Leone, Somalië, Tsjaad, Jemen, Uganda en Zuid-Soedan. De hoofddoelstelling van het PBEA-programma is het versterken van de weerbaarheid, sociale cohesie en menselijke veiligheid in fragiele en (post-)conflictlanden in de fase van herstel en vredesopbouw. In 2012 is UNICEF in de deelnemende landen gestart met een vernieuwende aanpak: conflictanalyses voor de onderwijssector, met speciale aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes, dienen als basis voor een evenwichtige onderwijsinterventie met vredesopbouw als doelstelling.
In het kader van de afbouw van de bilaterale relatie met Pakistan steunt Nederland het Balochistan Education Program (BEP) van Save the Children (2009–2014) met circa EUR 10 miljoen. De hoofddoelstelling van dit programma in de provincie Balochistan is het vergroten van de toegang tot kwalitatief goed onderwijs voor alle kinderen en specifiek verbetering van de mogelijkheden voor meisjes om hun basisonderwijs te voltooien. Daarnaast steunt Nederland Save the Children ook bij het vierjarige Program for Establishing Partnership and Stability in Battagram District met EUR 14 miljoen. Dit levert een bijdrage aan vrede en veiligheid in rurale gemeenschappen in deze regio door de kinderen, met speciale aandacht voor meisjes, aan beter onderwijs te laten deelnemen. Hierdoor nemen hun kansen op de arbeidsmarkt toe en kunnen ze later in eigen levensonderhoud voorzien.
Op aandringen van Nederland is onderwijs in conflictgebieden inmiddels een belangrijk aandachtspunt geworden van het Global Partnership for Education (GPE), het mondiale programma dat investeert in de verbetering van de kwaliteit van onderwijs van een groot aantal landen. De Nederlandse bijdrage aan GPE tot eind 2014 bedraagt jaarlijks EUR 30 miljoen.
Voorts financiert Nederland een aantal activiteiten op het gebied van beroepsonderwijs ter versterking van veiligheid en rechtsorde. Dit gebeurt via het NICHE (Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education). In Zuid-Soedan lopen drie activiteiten ter versterking van postsecundair onderwijs en trainingscapaciteit. Daarnaast heeft het NICHE onder dit thema circa 20 activiteiten in uitvoering in zeven andere landen: Rwanda, Uganda, Tanzania, Guatemala, Indonesië, Bangladesh en Mozambique.
Met het BIV wil Nederland werken aan een goed functionerende internationale rechtsorde. Het uitgangspunt is dat de activiteiten ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan het oplossen van problemen in ontwikkelingslanden en fragiele regio’s. Dat houdt in dat de Nederlandse inzet onder andere een bijdrage levert aan de bescherming van de burgerbevolking, het voorkomen van humanitaire crises, het bevorderen van mensenrechten, duurzame veiligheid en stabiliteit, en het invullen van bondgenootschappelijke verplichtingen.
Het budget staat op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik besluit in overeenstemming met de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken over de aanwending van het BIV. Ook de inzet van Veiligheid en Justitie maakt, daar waar nodig, deel uit van de geïntegreerde aanpak.
Het budget richt zich dus niet op onderwijs als zodanig. Het kan voorkomen dat er een enkele activiteit uit het BIV gefinancierd wordt waarbij ook onderwijs een component is, maar erg waarschijnlijk is dit niet.