Ingediend | 17 mei 2013 |
---|---|
Beantwoord | 6 juni 2013 (na 20 dagen) |
Indiener | Linda Voortman (GL) |
Beantwoord door | Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z09662.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-2486.html |
Ja.
Ja, in beginsel deel ik de opvatting dat chronisch zieken en gehandicapten waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen, geen inkomensafhankelijke hogere huurverhoging hoeven te betalen. Daarom kan de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk hoger huurverhogingsvoorstel.
Nee, over deze gegevens beschik ik niet.
Bij de definiëring van de aangewezen groep is aangesloten bij de al bestaande uitzonderingen voor chronisch zieken en gehandicapten in de huurregelgeving (huurtoeslag, inkomensgrens voor toewijzing van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties, het woningwaarderingsstelsel). Daarbij is van belang dat de regeling uitvoerbaar is voor verhuurders en, in geval van geschillen, de huurcommissie. Ook voor huurders is deze duidelijkheid vooraf wenselijk. Verhuurders en de huurcommissie moeten kunnen toetsen of het huishouden tot de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten behoort. Het hanteren van eenduidige en door derden verstrekte gegevens zijn hiervoor noodzakelijk.
De regeling is uitvoerbaar doordat huurders hun bezwaar tegen het huurverhogingsvoorstel moeten onderbouwen met de in de regeling genoemde door derden verstrekte geobjectiveerde bewijsmiddelen.
Als huurders een bij de bouw reeds voor chronisch zieken en gehandicapten aangepaste woning bewonen, zullen zij die woning toegewezen hebben gekregen vanwege hun chronische ziekte of handicap. In dat geval is in de administratie van de verhuurder terug te vinden dat die aangepaste woning specifiek vanwege die aanpassing(en) aan de huurder is toegewezen. Ik verwacht dat verhuurders in die gevallen ook de huurverhoging naar aanleiding van een bezwaarschrift van de huurder zal beperken tot inflatie+1,5%. Er is dan immers een bewijs beschikbaar in de administratie van de verhuurder en ik verwacht dat de verhuurder in deze gevallen ook geen doorstroming beoogt van het huishouden en het bezwaar van huurders zullen honoreren.
Het moet dan wel gaan om voor specifieke (groepen) chronische zieken of gehandicapten aangepaste woningen. Als de woning enkel een nultredenwoning is, is er geen sprake van een aangepaste woning.
Ook als het gaat om zelfaangebrachte voorzieningen aan de woning waarvoor toestemming van de verhuurder nodig is (voorzieningen die bij het einde van de huur niet zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt of verwijderd kunnen worden) zal in de administratie van verhuurders een bewijs beschikbaar zijn van de aangebrachte voorzieningen. Bij het vragen van toestemming voor het aanbrengen van de voorzieningen zullen de huurders hebben moeten aantonen die voorzieningen nodig te hebben. Ook in die gevallen kunnen verhuurders coulance betrachten en de huurverhoging na het bezwaar van de huurder beperken tot inflatie+1,5%.
Als het gaat om gemakkelijk te verwijderen voorzieningen zal een verhuurder toch een bewijs moeten krijgen dat die aangebrachte voorzieningen noodzakelijk waren wegens een specifieke chronische ziekte of specifieke handicap van een van de bewoners. Zoals in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (Handelingen II, 33 129, 4 april 2012, pag. 72-7-100 en 72-7-101) is aangegeven, kan het niet de bedoeling zijn dat huurders enkel door het aanbrengen van een beugel in toilet of badkamer de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging kunnen ontwijken. Daarom is in de regeling het bewijsmiddel van een Wmo- of Wvg-beschikking voor voorzieningen aan de woning vereist.
Bij de hantering van de 10-uur-per-weekgrens wordt niet alleen aangesloten bij de Tijdelijke regeling diensten van algemeen en economisch belang toegelaten instellingen, maar ook aan aanpalende regelgeving met betrekking tot de zorg waarbij de 10-uur-zorg-per-weekgrens wordt gehanteerd, zoals de Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).
Omdat deze 10-uur-grens breder wordt gehanteerd, zie ik geen aanleiding om de grens voor de regeling Aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten lager te leggen.
Zie antwoord vraag 6.
Voor de uitvoerbaarheid van de regeling is vereist dat verhuurders en de huurcommissie kunnen toetsen of een lid van het huishouden een mantelzorger is die een zorgbehoevende verzorgt. Daarvoor is een door derden verstrekt geobjectiveerd bewijsmiddel vereist. Uit dat bewijs zou moeten blijken dat door de inwonende mantelzorger geleverde zorg (naar de aard van de AWBZ) de zorgindicatie lager uitvalt dan 10 uur per week. Een dergelijk bewijs is niet voorhanden.
Een bewijs van mantelzorg (zonder de relatie met de uren AWBZ-zorg) zou wellicht een verstrekt mantelzorgcompliment voor inwonende mantelzorgers kunnen zijn. In antwoorden op Kamervragen van het lid Bergkamp (D66) over het mantelzorgcompliment (Handelingen II, 2012/13, Aanhangsel nr. 2055) is aangegeven dat de regeling van het mantelzorgcompliment fundamenteel wordt heroverwogen en dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer voor de zomer nader zal informeren over het mantelzorgcompliment. Die heroverweging van het mantelzorgcompliment kan mogelijk aanleiding zijn de regeling Aanwijzing chronisch zieken en gehandicapten opnieuw te bezien.