Ingediend | 28 maart 2013 |
---|---|
Beantwoord | 3 april 2013 (na 6 dagen) |
Indieners | Tjeerd van Dekken (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
Beantwoord door | Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
Onderwerpen | gezin en kinderen sociale zekerheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z06200.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1844.html |
Ja
Ik vind het ontzettend belangrijk dat kinderen goede kansen krijgen om zich te ontwikkelen en te participeren, zonder dat financiële beperkingen dat in de weg staan. Daarom heeft de regering maatregelen genomen.
Armoedebestrijding is primair een taak voor gemeenten. Gemeenten zijn het best in staat om hulp te bieden aan mensen die dit nodig hebben. Zij kunnen ook de beste afweging maken over welke hulp geboden is binnen de regelingen en instrumenten die lokaal beschikbaar zijn.
Bij voorkeur is daarbij sprake van een integrale aanpak, waarbij ondersteuning vanuit verschillende domeinen (zorg, onderwijs, werk en inkomen) op elkaar aansluiten. Hierbij past geen oormerking door het Rijk van de middelen die aan gemeenten beschikbaar worden gesteld.
De kans op armoede hangt samen met meerdere factoren. Grote stedenproblematiek en de regionale economische situatie zijn er daar twee van.
Het is niet aan het kabinet om met individuele gemeenten of regio’s afspraken te maken over hun beleid. In bestuurlijk overleg met onder andere de VNG en het UWV staat wel het belang van regionaal beleid regelmatig op de agenda. Belangrijk is dat op de terreinen van zorg, onderwijs, werk en inkomen regionaal beleid ontwikkeld wordt dat is afgestemd op de regionale situatie. Het kabinet vindt het van belang dat partijen armoedebestrijding onderdeel laten zijn van dit integrale beleid.
De verordeningsplicht voor maatschappelijke participatie van kinderen heeft betrekking op de verstrekking van bijzondere bijstand. Bij de invoering van de verordeningsplicht met ingang van 1 januari 2012 is aangegeven dat na twee jaar een evaluatie zal plaatsvinden, waarna bezien zal worden of voortzetten van deze verplichting wenselijk is.
Ja