Ingediend | 4 maart 2013 |
---|---|
Beantwoord | 26 maart 2013 (na 22 dagen) |
Indieners | Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z04151.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1760.html |
Er kan geen sprake zijn van «terughalen» van Turkse kinderen door de Turkse regering. Deze uitspraak vindt geen enkele steun in het Haags Kinderbeschermingsverdrag uit 1961.
Zie antwoord vraag 1.
Voor zover er bij de Turkse regering bezwaren zouden leven tegen het pleeggezinnenbeleid, ben ik niet in de positie deze uiteen te zetten.
De Turkse autoriteiten hebben Nederland verzocht hen te informeren als een kind met de Turkse nationaliteit onder verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg komt te vallen en over gerechtelijke beslissingen over plaatsing van kinderen met de Turkse nationaliteit in pleeggezinnen. Op dit moment wordt bezien hoe hiermee moet worden omgegaan.
Ik beschik niet over deze informatie.
Zie antwoord vraag 5.
Ja. De culturele diversiteit van het pleegouderbestand is geen afspiegeling van de Nederlandse samenleving. Er is in de praktijk wel behoefte aan pleegouders met een andere culturele achtergrond. De regionale verschillen daarin zijn groot. Daarom wordt de werving van pleegouders vooral regionaal ingestoken, zowel wat betreft de algemene werving onder diverse doelgroepen, als ook de kindgerichte werving (op maat).
Nee.
Wanneer de Turkse overheid of de Turkse ambassade de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen.
Zie antwoord vraag 9.