Ingediend | 22 februari 2013 |
---|---|
Beantwoord | 18 maart 2013 (na 24 dagen) |
Indiener | Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
Onderwerpen | internationaal organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z03516.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1622.html |
Ja.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in zijn uitspraak in de zaak Loetsenko v. Oekraïne (6492/11) een meervoudige schending vastgesteld van het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 EVRM. Meer in het bijzonder heeft het Hof vastgesteld dat de aanhouding en voorlopige hechtenis van Loetsenko niet in overeenstemming met dat artikel waren. Opmerkelijk is vooral dat het Hof tevens een schending constateert van artikel 18 EVRM, in samenhang met artikel 5. Artikel 18 bepaalt dat de toegestane beperkingen op de rechten en vrijheden van het EVRM uitsluitend mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze zijn bestemd. In casu concludeerde het Hof dat de beperking op Loetsenko’s recht op vrijheid kennelijk was ingegeven door de wens hem te straffen voor het feit dat hij publiekelijk de beschuldigingen aan zijn adres had ontkend. Dit is echter geen aanvaard doel voor een beperking op het recht op vrijheid. Een dergelijke schending wordt zelden door het EHRM vastgesteld. Misbruik van beperkingen op het recht op vrijheid door een instantie die verantwoordelijk is voor de vervolging van strafbare feiten keur ik ten strengste af.
Ja.
Oekraïne is op grond van artikel 46 eerste lid EVRM verplicht de Hofuitspraak in de zaak Loetsenko voortvarend en volledig uit te voeren. De keuze van de maatregelen om dat te bewerkstelligen is in beginsel aan Oekraïne zelf. Het Comité van Ministers van de Raad van Europa oefent op grond van artikel 46 tweede lid EVRM toezicht uit op de naleving door de lidstaten van Hofuitspraken. In dat kader heeft het Comité van Ministers bij besluit van 7 maart jl. Oekraïne verzocht snel duidelijk te maken welke consequenties het aan de uitspraak van het EHRM verbindt. Tot dusver is slechts bekend dat Oekraïne de door het Hof verplicht gestelde billijke genoegdoening aan Loetsenko heeft betaald. Zodra informatie over verdere tenuitvoerlegging door Oekraïne beschikbaar wordt gesteld zal ik mij daarover een oordeel vormen.
Zowel bilateraal als in EU-verband wordt Oekraïne regelmatig aangesproken op het belang van het beëindigen van selectieve rechtspraak in het land, waaronder de zaak van Loetsenko. Het is in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 10 december opgenomen, en tijdens de EU-Oekraïne Top van 25 februari jl. opnieuw benadrukt. Ook in mijn gesprek met de Oekraïense minister van Buitenlandse Zaken Kozjara op 7 maart jl. heb ik de zaak van de heer Loetsenko bepleit.
De ondertekening van het Associatie- en Vrijhandelsakkoord met Oekraïne hangt nauw samen met de door de EU gestelde voorwaarden op het gebied van de rechtsstaat, in het bijzonder het in lijn brengen van verkiezingsregelgeving en -organisatie met internationale standaarden, de aanpak van selectieve rechtspraak en het doorvoeren van de overeengekomen structurele hervormingen, te beginnen met de hervormingen in de justitiële sfeer. Indien Oekraïne vastbesloten actie en tastbare voortgang op deze punten laat zien, zou ondertekening van de akkoorden tijdens de Top te Vilnius in de rede kunnen liggen.
Zie antwoord vraag 6.
De EU heeft zowel in de eind- als persverklaring na afloop van de EU-Oekraïne Top van 25 februari jl. publiekelijk zorg geuit over selectieve rechtspraak in Oekraïne. Tevens heeft de EU haar steun betuigd aan de missie van de oud-Voorzitter van het Europees Parlement, Cox, en de Poolse oud-President Kwaśniewski, en uitgesproken uit te kijken naar oplossingen voor de specifieke zaken in kwestie. De EU ziet hervormingen van het rechterlijke systeem als cruciaal om selectieve rechtspraak te voorkomen.