Ingediend | 20 februari 2013 |
---|---|
Beantwoord | 19 maart 2013 (na 27 dagen) |
Indiener | Henk Nijboer (PvdA) |
Beantwoord door | Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
Onderwerpen | criminaliteit financiën openbare orde en veiligheid organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z03408.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1660.html |
Sinds de overgang op de euro worden de regels rond het gebruik en de acceptatie van bankbiljetten primair op Europees niveau vastgesteld met exclusieve verantwoordelijkheid van de ECB.
De ECB heeft het gebruik van de bankbiljetten in 2011 onderzocht.2
In het onderzoek geeft de ECB aan dat het in toenemende mate moeilijk is de ontwikkelingen in het gebruik van eurobankbiljetten in het eurogebied te analyseren en te vergelijken. De reden is dat, als gevolg van de grensoverschrijdende migratie van bankbiljetten, het niet langer mogelijk is het volume en de waarde van bankbiljetten in circulatie in ieder land vast te stellen.
Vastgesteld is dat sinds de overgang op de euro de groei van de circulatie hoofdzakelijk voor rekening is gekomen van de bankbiljetten van € 500, € 100 en € 50. Het bankbiljet van € 50 en het bankbiljet van € 500 hebben ieder een aandeel van 33% en de € 100-bankbiljetten een aandeel van 18% in de circulatiewaarde. De ECB schat dat ongeveer een derde van de eurobiljetten in circulatie dient voor transactiedoeleinden in de eurozone; voor het overige worden de eurobiljetten gebruikt als oppotmiddel of buiten de eurozone aangehouden. De ECB schat dat 20 tot 25% van de eurobiljetten buiten de eurozone wordt aangehouden.
De ECB heeft ook het verschil in gebruik van eurobiljetten in verschillende eurolanden onderzocht. In Nederland en Frankrijk blijkt weinig behoefte te zijn aan biljetten van € 500. In andere eurolanden wordt het € 500-biljet veel meer gebruikt. Contante aankopen boven de € 200 zijn bijvoorbeeld in Nederland en Frankrijk een zeldzaamheid, terwijl dat in andere eurolanden veel vaker voorkomt. In vijf van de acht onderzochte landen heeft meer dan 30% van de ondervraagden aangegeven meer dan een keer per jaar een € 200- of € 500-biljet in zijn bezit te hebben gehad. De meeste personen die over biljetten met een hoge denominatie beschikken, hebben deze van hun eigen bankrekening opgenomen. Andere veelvuldige verkrijgingwijzen zijn ontvangst bij betaling voor goederen en diensten (18%), in verband met salarisbetaling (12%) of als geschenk (10%).
Grootschalig gebruik van contant geld, en daarmee ook biljetten van een hoge coupure, kan meerdere oorzaken hebben. Zo kan dit te maken hebben met een grote grijze of zwarte economie, maar ook met duurder elektronisch betalingsverkeer, minder vertrouwen in het bankwezen of beperkte toegang tot bancaire diensten. Voor Nederland geldt dat ons (elektronisch) betalingsverkeer tot de meest efficiënte van de wereld behoort en dat wij een van de laagste percentages hebben van personen zonder bankrekening.
De verschillen tussen Europese landen zijn op deze vlakken groot en zijn daarmee mede een verklaring voor het verschillend gebruik van biljetten met een hoge coupure.
Zie antwoord vraag 1.
Voor de hoogte van de sancties in geval van overtreding van bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verwijs ik naar artikel 28, derde lid, van de wet en artikel 13 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. Verder is het onterecht niet melden van ongebruikelijke transacties op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar met hechtenis van ten hoogste zes maanden (in geval van opzet: twee jaren), een taakstraf of geldboete van maximaal 19.500 euro. Het maximum van de geldboete is hoger bij veroordeling van een rechtspersoon en indien de betrokken transacties een waarde vertegenwoordigen van meer dan 4875 euro.
Voor het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties verwijs ik naar de jaarverslagen van de Financial Intelligence Unit-Nederland, die te vinden zijn op de website www.FIU-Nederland.nl.
De Wwft definieert in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, een ongebruikelijk transacties als: transactie die op grond van de indicatoren bedoeld in artikel 15, eerste lid als ongebruikelijk is aangemerkt. Deze indicatoren zijn vastgesteld en opgenomen in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Er is een subjectieve indicator en er zijn objectieve indicatoren. Enkele van de objectieve indicatoren kennen een drempelwaarde voor contante betalingen: bij een contante betaling boven die waarde moet de transactie in elk geval gemeld worden. Op grond van de subjectieve indicator moeten transacties worden gemeld waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft te veronderstellen dat deze verband houden met witwassen of financieren van terrorisme. Dit betekent dat ook transacties beneden de bedoelde drempelwaarden aanleiding kunnen geven tot een meldingsplicht.
De meldingsplicht kan niet eenvoudig worden vermeden door opsplitsing van betalingen of transacties. Indien daarmee kennelijk is beoogd de objectieve meldingsplicht te vermijden, vallen de desbetreffende transacties onder de subjectieve meldingsplicht.
Tot 1969 werden in de Verenigde Staten biljetten van 500, 1000, 5000 en 10.000 dollar uitgegeven.3 De uitgifte van deze biljetten is gestaakt omdat de biljetten in onbruik waren geraakt. De reden kan worden toegeschreven aan de opkomst van andere manieren van het verrichten van betalingstransacties, zoals creditcardbetalingen. De biljetten met een zeer hoge coupure zijn overigens tot op heden nog wettig betaalmiddel. Gelet op de zeldzaamheid4 zijn de biljetten collector items geworden, waarvoor op veilingen meer dan de nominale waarde wordt betaald.
Gebleken is dat vanaf 2008 de vraag naar het biljet van 100 dollar aanzienlijk is toegenomen met name voor gebruik als oppotmiddel. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er wel een behoefte bestaat aan bankbiljetten met een hogere coupure.
De Bank of England is al in 1943 gestopt met de uitgifte van biljetten met een hogere coupure dan 50 pond. Sindsdien worden alleen in Schotland en Noord-Ierland nog biljetten van 100 pond uitgegeven.
Overigens heeft het ontbreken van biljetten met een hogere waarde in Engeland en Amerika, voor zover bekend, niet geleid tot problemen in het betalingsverkeer.
In een rapport van de Financial Action Task Force (FATF) uit 2008 is aangegeven dat de Bank of Canada in 2000 is gestopt met het in omloop brengen van het Canadese biljet van 1000 dollar als onderdeel in de strijd tegen witwassen en georganiseerde criminaliteit.5
Uit het FATF-rapport kan worden opgemaakt dat het stoppen met het uitgeven van het biljet van 1000 dollar niet heeft bijgedragen aan een vermindering van witwassen. Uit cijfers van de Canadese overheid blijkt zelfs dat het aantal geconstateerde gevallen van witwassen sinds 2000 is toegenomen.6
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn op 29 januari 2013, wordt in het Criminaliteitsbeeld analyse witwassen van het Korps Landelijke Politiediensten specifiek gekeken naar contante geldsmokkel door Colombianen naar Zuid-Amerika. Ik acht het dan ook niet opportuun DNB of de ECB te verzoeken een nader vervolgonderzoek te (laten) doen.
Ik ben bereid DNB en ECB te verzoeken speciale aandacht te geven aan de rol van specifiek het € 500-biljet in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten, in het bijzonder met betrekking tot de (internationale) criminaliteit.
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan en eventuele gevolgtrekkingen ten aanzien van het in omloop brengen van biljetten van € 500.
Zie antwoord vraag 7.