Ingediend | 6 februari 2013 |
---|---|
Beantwoord | 1 februari 2013 (na -5 dagen) |
Indieners | Alexander Pechtold (D66), Gerard Schouw (D66) |
Beantwoord door | Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | bestuur koninklijk huis |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2013Z02299.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1467.html |
De stelling in het artikel dat er in het afgelopen decennium sprake is van een toename van het aantal vervolgingen wegens majesteitsschennis wordt niet ondersteund door de cijfers die ik van het Openbaar Ministerie (OM) heb ontvangen. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Ja.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal personen dat volgens cijfers van het OM in eerste aanleg is veroordeeld voor het overtreden van artikel 111 (belediging Koning), artikel 112 (belediging echtgenoot Koning etc.) en artikel 113 (verspreiden etc. van beledigend geschrift/afbeelding) van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012.
111
1
2
1
1
1
1
2
1
1
1
112
1
1
1
113/1
113/2
1
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal zaken dat het OM inschreef op grond van artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012. De toename van de instroom in het jaar 2002 kan worden verklaard uit de aanhoudingen die zijn verricht op de dagen rond het huwelijk van kroonprins Willem-Alexander en prinses Máxima.
111
3
3
5
1
5
2
1
2
1
1
112
2
3
1
113/1
1
21
1
1
113/2
1
Het onderstaande overzicht betreft het aantal zaken waarin het OM een verdachte dagvaardde op grond van artikelen 111 tot en met 113 van het Wetboek van Strafrecht in de jaren 2000–2012. Daarnaast legde het OM in 2012 in één zaak een OM-strafbeschikking op voor overtreding van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht.
111
2
1
1
2
2
1
2
1
1
112
2
1
113/1
113/2
1
Uit cijfers van het OM blijkt dat in 1998 één persoon werd gedagvaard op grond van artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht en in 1999 vier personen op grond van dit artikel en een op grond van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van deze cijfers en de cijfers over de periode 2000–2012 deel ik uw conclusie dat er sprake is van een toename van het aantal vervolgingen in verband met majesteitsschennis sinds het eind van de jaren negentig niet.
Op grond van artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht wordt opzettelijke belediging van de Koning gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie. Het gaat hier om een bijzondere strafbaarstelling in vergelijking tot de misdrijven die in artikelen 261 en verder van het Wetboek van Strafrecht zijn strafbaar gesteld. In die artikelen worden verschillende vormen van belediging onderscheiden, zoals smaad, laster en eenvoudige belediging, en met straffen bedreigd die naar de mate van de ernst van het delict variëren. In dat kader bevat artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht strafverhogingen voor vormen van belediging die onder meer het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een ambtenaar in de uitoefening van zijn bediening betreffen. De strafwetgever heeft voor het misdrijf van artikel 111 geen aanleiding gezien om onderscheidingen aan te brengen in de vormen van strafbare belediging. Gelet op de personen tegen wie dat misdrijf wordt gepleegd, draagt blijkens de wetsgeschiedenis elke belediging een zodanig ernstig karakter dat de onderscheidingen van de artikelen 261 en verder wat betreft de strafsancties en kwalificaties buiten aanmerking blijven3. Ik zie thans geen aanleiding om van deze overwegingen afstand te nemen.
De strafbaarstellingen van belediging kunnen indruisen tegen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van betoging. De vraag wanneer een beperking op deze rechten kan worden gerechtvaardigd, moet naar de specifieke feiten en omstandigheden van het geval worden beoordeeld.
De handhaving van strafbaarstellingen van belediging en majesteitsschennis heeft geen prioriteit.
Om de redenen zoals verwoord in antwoord op de vragen 6 en 7 luidt het antwoord op deze vraag ontkennend.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het leden Pechtold en Schouw (beiden D66) van uw Kamer aan de Minister van Veiligheid en Justitie over vervolgingen en veroordelingen wegens majesteitsschennis (ingezonden 6 februari 2013) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.