Ingediend | 19 december 2012 |
---|---|
Beantwoord | 11 februari 2013 (na 54 dagen) |
Indieners | Loes Ypma (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z22465.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-1252.html |
Ja.
Ik deel de mening dat kinderen niet in de opvang horen, maar in hun vertrouwde thuissituatie. Allereerst zijn ouders hiervoor verantwoordelijk. Wanneer gezinnen toch hun woning verliezen en zij nergens anders terecht kunnen, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang. Een beperkte inventarisatie onder centrumgemeenten laat zien dat in vrijwel alle centrumgemeenten gezinnen met kinderen worden opgevangen. De manier waarop dit is georganiseerd, verschilt echter per gemeente. Soms is er een uitgebreid aanbod, zoals gezinskamers in de 24-uursopvang, begeleid wonen en semiambulante opvang, waarbij gezinnen tijdelijk in een woning in een wijk verblijven. Andere gemeenten maken (alleen) gebruik van gezinsunits in de reguliere opvang. Er zijn ook centrumgemeenten die geen speciale plaatsen hebben voor gezinnen. Vaak wordt dan wel gestreefd naar snelle doorstroming naar bijvoorbeeld een zogenoemde tweedefasewoning. Daarnaast worden gezinnen soms tijdelijk ondergebracht in vakantiehuisjes of hostels. Uit deze inventarisatie blijkt dus dat gezinnen op een gevarieerde manier worden ondergebracht. Wanneer er al dan niet sprake is van adequate huisvesting, kan ik moeilijk beoordelen; dat hangt af van de omstandigheden van de diverse aangeboden plaatsen. Wanneer een gezin door (noodgedwongen) weigering van een opvanginstelling op straat komt, is dit natuurlijk een onwenselijke situatie.
Om meer zicht op de problematiek te krijgen, heb ik het Trimbos-instituut gevraagd om bij de Monitor Stedelijk Kompas 2012 aandacht te besteden aan gezinnen in de opvang. Daarnaast heb ik aan Federatie Opvang gevraagd in kaart te brengen om wat voor soort gezinnen het gaat. Ik zal de uitkomsten daarvan benutten bij een overleg met de minister voor Wonen en Rijksdienst, de VNG en Aedes, de vereniging van woningcorporaties, om te bezien op welke wijze we kunnen voorkomen dat groepen mensen zonder OGGz-problematiek een beroep doen op de maatschappelijke opvang.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 2.
Nee.
Bij de VNG en bij de Federatie Opvang, de koepelorganisatie van de instellingen voor maatschappelijke opvang, is niet bekend hoeveel gezinnen de afgelopen vijf jaar dakloos zijn geraakt en hoeveel er op een wachtlijst staan. Ook bij Defence for Children bestaat een dergelijk overzicht niet.
Ik wil – zoals gezegd bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 meer inzicht krijgen in de problematiek via de Monitor Stedelijk Kompas 2012.
Ik vind het in beginsel onwenselijk wanneer een man niet bij zijn vrouw en kinderen kan verblijven. Ook is het onwenselijk als een gezin de opvang moet verlaten omdat er een jongen van zes jaar of ouder bij is, wanneer dat betekent dat dat gezin dan geen onderdak meer heeft.
Uit de hierboven beschreven opbrengst van de inventarisatie blijkt dat mogelijk slechts een kleine minderheid van de gezinnen (kort) wordt opgevangen tussen mensen met psychiatrische problematiek en/of drank- en drugsverslaving. Daar waar dit wel gebeurt, vind ik dat onwenselijk.
Het belang van het kind dient altijd voorop te staan. Daarom zou ik het onwenselijk vinden als het zo zou zijn dat kinderen overdag geen vaste plek hebben.
Zoals bekend, is de woningmarkt voor sociale huurwoningen soms krap. Dit verschilt overigens sterk per regio. De Federatie Opvang bevestigt dat doorstroom inderdaad problematisch kan zijn. Het is onbekend hoeveel gezinnen in een opvanginstelling wachten op reguliere sociale woningen. Aedes, de koepelorganisatie voor woningcorporaties, meldt dat er in het land diverse samenwerkingsverbanden zijn tussen woningcorporaties en instellingen voor maatschappelijke opvang, waar afspraken zijn gemaakt over doorstroom naar reguliere huisvesting.
Liever dan het realiseren van extra opvangcapaciteit door gemeenten wil ik inzetten op preventie. Voornemens voor een separaat plan van aanpak heb ik niet, ik geef er de voorkeur aan mijn reeds ingezette (brede) beleid ten aanzien van maatschappelijke opvang, zoals ook beschreven in mijn voortgangsbrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012 – 2013, 29 325, nr. 61), voort te zetten. Onderdeel daarvan is dat ik gemeenten zal attenderen op de mogelijkheid afspraken te maken over het inschakelen van de hulpverlening bij eerste signalen van huurachterstand en bij de VNG zal nagaan in hoeverre er bij gemeenten behoefte bestaat aan eventuele ondersteuning op dit thema. Over de voortgang van mijn beleid zal ik u voor de zomer informeren.
De vragen van het Kamerlid Kuzu (PvdA) over een tekort aan opvangplekken voor dakloze gezinnen (2012Z22465) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de kamervragen doen toekomen.