Ingediend | 22 november 2012 |
---|---|
Beantwoord | 4 december 2012 (na 12 dagen) |
Indieners | Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
Beantwoord door | Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z20054.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-711.html |
De toegevoegde waarde van derivaten is dat onderwijsinstellingen hiermee een vaste rente met de bank kunnen afspreken die financieel interessant is en waarmee zij hun renterisico’s kunnen afdekken. Door de nieuwe regels die voortvloeien uit Basel III zijn banken minder dan voorheen bereid aan klanten leningen aan te bieden met een rentevaste periode die overeenkomst met de termijn van de lening of investeringsbehoefte. Hierdoor bieden banken of een variabel rentepercentage aan of, indien gewenst, een vast rentepercentage dat veel hoger ligt dan het variabele rentepercentage voor dezelfde looptijd en dus financieel onaantrekkelijk is. Derhalve kan worden gesteld dat financiering via derivaten min of meer noodzakelijk is geworden voor onderwijsinstellingen, aangezien de renteverschillen ten opzichte van de normale kredietverlening te hoog zijn.
Om toch een financieel interessante vaste rente te kunnen hanteren en zich te verzekeren tegen stijgende rentes heeft een aantal onderwijsinstellingen gekozen voor een derivaat in de vorm van een renteswap.
De baten van een derivaat zijn vaste rentekosten waar de instelling bij de meerjarige exploitatie rekening mee kan houden. Bij variabele rente moet een instelling voldoende liquide middelen aanhouden om renteschommelingen op te kunnen vangen. Het aanhouden van liquiditeiten kost ook geld.
Aan derivaten zitten inderdaad risico’s, maar zolang de onderwijsinstelling het derivaat direct koppelt aan een lening, de looptijd van het derivaat uitzit en in de aanvullende voorwaarden geen bijstortverplichtingen zijn vastgelegd (margin calls) zijn de risico’s beperkt.
Zie ook mijn aanbiedingsbrief op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 31 524, nr. 158).
Een instelling, bijvoorbeeld een universiteit, kan derivaten nodig hebben wanneer men een nieuw pand wil laten bouwen. De universiteit vraagt dan een lening aan bij de bank en de bank biedt een lening aan met een variabele rente. Omdat de universiteit graag meerjarige zekerheid wil in de te betalen rentekosten, zal de universiteit de voorkeur hebben voor een vaste rente. De bank zal dan een derivaat aanbieden, waarbij de variabele rente wordt omgewisseld, «geswapt», voor een vaste rente. De vaste rente via een derivaat biedt zekerheid en is daardoor financieel aantrekkelijker dan een variabele rente die direct door de bank wordt aangeboden.
De voorschriften met betrekking tot derivaten staan in de richtlijnen voor de jaarverslaglegging (RJ290). In deze richtlijnen staat onder andere hoe resultaten die voortvloeien uit tegen kostprijs gewaardeerde derivaten moeten worden verwerkt. Ook wordt er in de richtlijnen een vereenvoudigd alternatief geboden voor bijzondere waardevermindering dat aansluit bij de grondslag «kostprijs of lagere marktwaarde». Dit kan nader worden toegelicht bij de technische briefing over derivaten die op 12 december in uw Kamer zal plaatsvinden.
Nee, deze conclusie kan niet worden getrokken. De derivaten hebben gezamenlijk een negatieve waarde van 290 miljoen euro. Dit wordt echter pas een verlies als de situatie ontstaat dat alle instellingen per direct hun derivaat gaan afwikkelen. Dit is echter financieel erg onaantrekkelijk. Bovendien zijn de derivaten niet aangetrokken om te verhandelen, maar om renterisico’s af te dekken. Om deze redenen zullen onderwijsinstellingen niet geneigd per direct hun derivaten af te stoten en zullen ze de looptijd van het derivaat volbrengen. De onderwijsinstelling betaalt op dit moment een hoger rentepercentage dan het huidige variabele rentepercentage, maar is verzekerd tegen eventuele toekomstige rentestijgingen; immers in de toekomst kan de variabele rente ook boven het rentepercentage van de derivaat liggen. Het nadeel van een hogere vaste rente dan de huidige rente weegt echter niet op tegen de kosten van het opzeggen en afwikkelen van het derivaat en de risico’s die instellingen lopen bij eventuele rentestijgingen.
Zoals ook in de antwoordbrief van het ministerie van Financiën (Kamerstuk 33 489, nr. 1) staat en in mijn aanbiedingsbrief op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs is opgenomen (Kamerstuk 31 524, nr. 158), kunnen derivaten een nuttig instrument zijn om renterisico’s af te dekken, zolang er geen open posities worden ingenomen. De risico’s van derivaten zijn echter sterk afhankelijk van de manier waarop derivaten worden ingezet. Als derivaten enkel en alleen worden ingezet voor het afdekken van renterisico’s zijn de risico’s van derivaten substantieel minder groot dan wanneer de derivaten worden ingezet voor speculatieve doeleinden. Bovendien is er in het regeerakkoord Rutte II een passage opgenomen, waarin het speculeren met derivaten wordt verboden.
Omdat derivaten een nuttig instrument kunnen zijn om renterisico’s af te dekken, ben ik niet van plan derivaten te verbieden maar ik vind additionele regels wel wenselijk.
Ik ben niet voornemens om onderwijsinstellingen of verantwoordelijke bestuurders sancties op te leggen omdat ze een open positie hebben of hebben gehad. De reden hiervoor is dat mijn beeld is dat de instellingen niet vanuit speculatieve overwegingen voor deze open positie hebben gekozen, maar dat de open positie is ontstaan door uitstel of afstel van een bouwproject, het vervroegd aflossen van een lening of een langere looptijd van het derivaat dan de onderliggende lening. Door voorlichting, de tekstpassage in het regeerakkoord waarin speculatie met derivaten wordt verboden en het aanscherpen van de regelgeving waarin open posities (ook) expliciet worden verboden, verwacht ik dat dergelijke situaties in de toekomst niet meer plaats zullen vinden.
De verliezen die hierdoor ontstaan in de vorm van rentekosten waaraan geen lening ten grondslag ligt, zijn als vanzelfsprekend voor de instelling zelf. De instelling is tenslotte het derivaat aangegaan.
Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is het vaak niet opportuun om het betreffende derivaat per direct af te wikkelen, omdat dan het verlies ineens moet worden genomen en de instelling dan in liquiditeitsproblemen kan komen. De betreffende instelling is zelf verantwoordelijk om de kosten op een verantwoorde wijze binnen hun financiële bedrijfsvoering op te nemen.
Uit de gegevens van het ROC West-Brabant blijkt dat hun uitleg klopt. Zij hebben derivaten met een totale actuele waarde van -59 miljoen euro. Van deze derivaten is er één (met een waarde van -14 miljoen euro) die een margin call heeft. De aanduiding (en het potentiële risico) heeft betrekking op dat derivaat en niet op het totaal aan derivaten dat zij bezitten. In de rapportage van de Inspectie van het Onderwijs is daar geen onderscheid in gemaakt omdat de inspectie niet bij alle instellingen exact deze onderverdeling c.q. nuancering kon maken. Daarom is alleen vermeld of er feitelijk sprake is van een open positie of margin call. De rapportage van de inspectie klopt dus. De nuancering van het ROC West-Brabant voegt daar extra meer gedetailleerde informatie aan toe, die de inspectie niet van alle instellingen ter beschikking had.
Hierbij heeft u antwoord op de vragen, voor de behandeling van de OCW-begroting 2013.