Ingediend | 14 november 2012 |
---|---|
Beantwoord | 5 december 2012 (na 21 dagen) |
Indiener | Loes Ypma (PvdA) |
Beantwoord door | Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z19299.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-733.html |
Ja, wij ontvangen die signalen ook. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zich goed voor te bereiden op de decentralisatie. Ik vind het essentieel dat alle gemeenten zich goed voorbereiden op de decentralisatie van de zorg voor jeugd door kennis te nemen van de inhoud en vormgeving van de jeugdsector. Dat gemeenten zich op hun eigen manier voorbereiden op de decentralisatie en er daardoor verschillen in tempo qua voorbereiding ontstaan is niet vreemd.
Ik vind het heel goed dat er al gemeenten zijn die al experimenteren met innovatieve projecten ten behoeve van de transitie. Met het Transitiebureau Jeugd, werken VWS, VenJ en VNG samen om de gemeenten concreet te ondersteunen bij de voorbereiding op de decentralisatie. Zo is bijvoorbeeld een spoorboekje opgesteld dat een stappenplan omvat over alle zaken die gemeenten geregeld moeten hebben om op 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp over te nemen Ook verspreidt het Transitiebureau Jeugd zoveel mogelijk goede voorbeelden. Met de transitiecommissie volgen wij hoe de voorbereidingen op deze transitie verlopen.
Ja, beide meningen deel ik.
Ik kijk positief aan tegen initiatieven die vanuit het veld zelf ontstaan ter voorbereiding op de decentralisatie van de zorg voor jeugd. Dit moet echter niet leiden tot een grote projectencarrousel, waarbij goede initiatieven uitdoven of in de bureaula verdwijnen. Een goede balans is nodig tussen het starten van nieuwe initiatieven en het doorontwikkelen van bestaande werkzaam gebleken innovaties. Ook is het van belang om, als nieuwe werkwijzen worden geborgd, afscheid te nemen van oude niet werkzame werkwijzen. Om te voorkomen dat beide onnodig naast elkaar blijven bestaan. Vanuit dit perspectief proberen wij zo veel mogelijk met onze ondersteunende activiteiten aan te sluiten bij wat er in het veld al gebeurt door actief mee te denken bij en vooral (innovatieve) projecten te verspreiden die van belang zijn voor gemeenten (bijvoorbeeld via de website en bijeenkomst van het netwerk van gemeentelijke transitiemanagers), zorgaanbieders en andere belangstellenden. Daarbij werken we nauw samen met de kennisinstituten, zoals het Nederlands Jeugd Instituut (NJI).
Ik heb geen compleet overzicht van alle innovatieve projecten die op dit moment in het land worden uitgevoerd. Ik weet wel dat er op alle genoemde thema’s projecten worden uitgevoerd en dat de resultaten van deze projecten ook op verschillende manieren worden gedeeld. Via de website www.voordejeugd.nl.nl werken we onder andere samen met het NJI om een bibliotheek met goede voorbeelden op te nemen. Ook komt er op de website een landkaart waarin door regio’s zelf ook voorbeelden uit hun regio of gemeenten kunnen worden geplaatst. Daarnaast wisselen gemeenten, provincies en aanbieders ook onderling al veel uit, gaan bij elkaar op werkbezoek en zijn met elkaar in gesprek.
Er is volop ruimte om binnen de bestaande wet- en regelgeving al innovatieve stappen te zetten richting de transitie. Deze ruimte wordt onder meer geboden door het afsprakenkader Rijk-IPO. Met het Afsprakenkader 2010–2011 dat het Rijk met provincies overeengekomen is- en is voortgezet voor 2012 – is beoogd een trendbreuk te bewerkstelligen om de groei van de vraag naar provinciaal gefinancierde jeugdzorg een halt toe te roepen en op termijn een daling van deze vraag te realiseren. Het Afsprakenkader bestaat uit drie sporen: intensivering eerstelijnszorg; efficiencyverbetering tweedelijnszorg en verbeteren uitstroom tweedelijnszorg. Hierin wordt de beweging naar gemeenten al zichtbaar. Met het Afsprakenkader is het voor provincies bijvoorbeeld mogelijk geworden om ambulante zorg zonder indicatie te leveren. Ook is mogelijk gemaakt dat provincies een deel van doeluitkering aan gemeenten kunnen doorgeven, als prikkel voor gemeenten die goed presteren in de eerstelijn. Provincies gebruiken deze ruimte om binnen de kaders van de huidige wet vooruit te lopen op de decentralisatie en hun kennis over te dragen aan gemeenten.
Zoals hiervoor al is aangegeven wordt al op verschillende manieren de uitwisseling van innovatieve projecten bevorderd. Ik zie dat hierin nog verbeteringen mogelijk zijn In overleg met het veld wil ik bespreken en toetsen of er behoefte is aan een platform en hoe de uitwisseling van innovatieve projecten kan worden verbeterd. Onder andere door deze vraag de komende weken voor te leggen aan het netwerk van gemeentelijke en regionale transitiemanagers jeugd.