Kamervraag 2012Z15284

De kritiek van de Nationale Ombudsman op benoemingsprocedure van de vice-president van de Raad van State

Ingediend 22 augustus 2012
Beantwoord 17 september 2012 (na 26 dagen)
Indieners Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA)
Beantwoord door Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen bestuur organisatie en beleid
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z15284.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-3492.html
  • Vraag 1
    Herinnert u zich de aangenomen motie Recourt c.s. waarin de regering gevraagd wordt om in de procedure voor de benoeming van de vice-president van de Raad van State de Staten-Generaal een rol te geven?1

    Ja.

  • Vraag 2
    Deelt u de mening dat u, gezien uw reactie op de genoemde motie in uw brief van 21 augustus 2012, er blijk van geeft die aangenomen motie niet uit te zullen voeren? Zo ja, wat beweegt u precies tot het weigeren van het uitvoeren van de wil van de meerderheid van de Kamer? Zo nee, hoe zou uw reactie op die motie dan anders gelezen moeten worden?2

    De regering heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de uitoefening van haar taken en dient daartoe een eigen afweging te maken. In de brief van 21 augustus jl. zijn de conclusies van die afweging weergegeven. In het staatsrecht is de benoeming van ambtsdragers een bestuursbevoegdheid. Op nationaal niveau berust die bevoegdheid bij de regering. De uitoefening ervan is aan de normale parlementaire controle onderworpen. In de Grondwet is in drie gevallen op deze hoofdregel een uitzondering gemaakt en heeft de Tweede Kamer een rol in de benoemingsprocedure. In twee gevallen bestaat die rol in een voordrachtsrecht (de leden van de Hoge Raad en de leden van de Algemene Rekenkamer) en in één geval vindt de benoeming door de Tweede Kamer zelf plaats (de Nationale ombudsman en zijn substituten). In al deze gevallen is er een bijzondere reden geweest om van de hoofdregel af te wijken. Vergelijkbare argumenten zijn niet aan de orde bij de benoeming van leden van de Raad van State. Dat was ook de uitdrukkelijke conclusie van de grondwetgever bij de totstandkoming van de Grondwet van 1983.3 Het toekennen van een wettelijke rol aan de Tweede Kamer in de benoemingsprocedure, bijvoorbeeld in de vorm van een voordrachtsrecht, is daarom slechts mogelijk als de Grondwet in deze zin wordt gewijzigd. Bij de behandeling van het wetsvoorstel herstructurering Raad van State is dit eveneens geconcludeerd.4 Dit betekent dat een gewone meerderheid in de Tweede Kamer hiervoor niet voldoende is.

  • Vraag 3
    Deelt u de mening dat uw bezwaren tegen de motie Recourt c.s. door u weg te nemen zijn, indien u wel een positieve houding ten aanzien van de rol van de Staten-Generaal bij de benoeming van de vice-president van de Raad van State en de wil van de meerderheid van de Kamer zou innemen? Zo ja, gaat u die positieve houding alsnog innemen? Zo nee, waarom niet?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 4
    Deelt u de mening dat een regering, ook al is die weliswaar niet verplicht een motie uit te voeren, door een motie niet uit te willen voeren de wil van de meerderheid van de Kamer negeert en daarmee blijk geeft van een weinig democratische houding? Zo ja, deelt u de mening dat dat ook voor het negeren van de motie Recourt c.s. geldt? Zo nee, waarom niet?

    Zie antwoord vraag 2.

  • Vraag 5
    Indien bij uw voornemen blijft om de motie Recourt c.s. niet in wetgeving om te doen zetten, bent u dan bereid om ambtelijke ondersteuning toe te zeggen bij het voorbereiden van een initiatiefwetsvoorstel ter zake?

    Als ons een verzoek bereikt om wetstechnische bijstand bij het formuleren van een voorstel voor (Grond)wetswijziging, dan zal de gevraagde bijstand uiteraard worden verleend in overeenstemming met aanwijzing 298 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

  • Vraag 6
    Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat bij de recente benoeming van de vice-president van de Raad van State er «onvoldoende transparantie» was «doordat er een spanning bestond tussen de formele procedure zoals die voor de buitenwereld zichtbaar was en dat wat zich achter de schermen voltrokken heeft»? Zo ja, wilt u ingaan op de spanning en de informele kant van de procedure? En zo ja, wat gaat u concreet verbeteren om in de toekomst deze spanning onmogelijk te maken? Zo nee, kunt u dan precies aangeven waarom die transparantie er wel voldoende zou zijn geweest en waarom de genoemde spanning niet bestond?

    In de brief van 16 januari 2012 van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal5 is uiteengezet hoe de procedure van de benoeming van de vice-president van de Raad van State is verlopen vanaf de kabinetsformatie van het kabinet Rutte-Verhagen. Voor een uiteenzetting van de procedure verwijs ik kortheidshalve naar die brief. De Nationale ombudsman concludeert dat er bij de benoeming sprake is geweest van een spanning tussen de formele procedure zoals die voor de buitenwereld zichtbaar was en dat wat er achter de schermen zichtbaar was. Wij delen die conclusie niet. Naar ons oordeel is een transparante procedure gevolgd bij de benoeming van de vice-president van de Raad van State. De brief van 16 januari 2012 onderstreept het transparante karakter van de gevolgde procedure door aan te geven welke stappen in de procedure zijn gevolgd. Wat uiteraard wel achter de schermen heeft plaatsgevonden is de beoordeling van de brieven aan de hand van het openbaar gemaakte profiel, de gesprekken met de geselecteerde kandidaten en de beoordeling van die gesprekken (opnieuw langs de lat van het profiel). Deze zaken behoren ook achter de schermen plaats te vinden ter bescherming van de privacy van betrokkenen. De uiteindelijk benoemde kandidaat voldeed het beste aan het profiel. Wij merken daarbij op dat de Nationale ombudsman in zijn rapport stelt dat de competentie van de benoemde kandidaat geen reden geeft tot twijfel.
    Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn brief aan de Nationale ombudsman van 16 januari 2012 – waar u een afschrift van heeft ontvangen – heeft aangegeven is het bij de vervulling van de functie van vice-president van de Raad van State, waarvan in het onderhavige geval al geruime tijd duidelijk was dat die vacant zou worden per 1 februari 2012, onvermijdelijk dat er speculaties in de media en daarbuiten zijn ontstaan. Die speculaties hebben er kennelijk – ten onrechte – toe geleid dat er een beeld is ontstaan dat de procedure niet transparant is verlopen. Het enkele feit dat er wordt gespeculeerd doet aan de transparantie van de gevolgde procedure niets af.

  • Vraag 7
    Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat er weliswaar wellicht geen afspraken zijn gemaakt «aan de tafel van de (in)formateur […] over de vervulling van deze vacature» maar dat er wel sprake lijkt te zijn geweest «van onderling afgestemde feitelijke gedragingen»? Zo ja, wat gaat u hieraan concreet verbeteren? Zo nee, kunt u dan precies aangeven waarom er geen sprake is geweest van de onderling afgestemde feitelijke gedragingen?

    Bij een benoeming als die van vice-president van de Raad van State is het van belang dat de meest geschikte kandidaat wordt benoemd. Bekwaamheid en geschiktheid zijn bepalend bij de benoeming van personen op functies binnen het openbaar bestuur. Uiteindelijk is een beperkt aantal mensen in staat deze functie te vervullen. Aan degenen die in aanmerking willen komen voor een dergelijke functie worden hoge eisen gesteld. Het is derhalve niet verwonderlijk dat iemand met een zeer ruime staat van dienst binnen de publieke sector is benoemd tot vice-president. Uit het gegeven dat voorafgaande aan de benoeming speculaties plaatsvonden kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van onderling afgestemde feitelijke gedragingen.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2012Z15284
Volledige titel: De kritiek van de Nationale Ombudsman op benoemingsprocedure van de vice-president van de Raad van State
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20112012-3492
Volledige titel: Antwoord vragen van de leden Recourt en Heijnen over de kritiek van de Nationale Ombudsman op de benoemingsprocedure van de vice-president van de Raad van State