Ingediend | 16 juli 2012 |
---|---|
Beantwoord | 1 november 2012 (na 108 dagen) |
Indieners | Nine Kooiman , Henk van Gerven |
Beantwoord door | Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
Onderwerpen | economie overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z14535.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20122013-466.html |
Ik heb kennis genomen van het door de vragenstellers genoemde artikel in Dier en Milieu (Dier & Milieu 2012/3). Om eventuele onduidelijkheid over bevoegdheid van opsporingsambtenaren en de aan hen toegekende bevoegdheden voor controle op de naleving van de Visserijwet 1963 weg te nemen ga ik in het navolgende uitgebreid op deze onderwerpen in.
Artikel 141 en 142 van het Wetboek van strafvordering regelen wie bevoegd is tot het opsporen van strafbare feiten. Artikel 141 regelt dat dit in ieder geval zijn de officieren van justitie, de ambtenaren van politie, aangewezen ambtenaren van de marechaussee en opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten, die derhalve ook bevoegd zijn tot opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963. De bevoegdheid van bijzonder opsporingsambtenaren (BOA’s) is geregeld in artikel 142 van het Wetboek van strafvordering. Het gaat om verschillende categorieën BOA’s, te weten:
Opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963 vindt plaats door BOA’s die bevoegd zijn tot opsporing van de strafbare feiten in Domein I, «openbare ruimte» als bedoeld in de Circulaire bijzonder opsporingsambtenaar. Het gaat in dit geval om BOA’s die zijn aangewezen op grond van artikel 142, eerste lid, onderdeel a en b, van het Wetboek van strafvordering. Artikel 142, eerste lid, onderdeel c, biedt de mogelijkheid bij bijzondere wet BOA´s aan te wijzen. Dat geschiedt bij artikel 59 van de Visserijwet 1963. Het gaat om de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane en de door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen ambtenaren. Van deze laatste aanwijzingsbevoegdheid is geen gebruik gemaakt.
De in het voorgaande genoemde opsporingsambtenaren beschikken over de opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van strafvordering. Voor wat opsporing betreft van strafbare feiten, bedoeld in de Wet op de economische delicten, komen daar, na inwerkingtreding van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Stb 2012, nr. 346), de in de Wet op de economische delicten genoemde opsporingsmiddelen bij. En specifiek voor controle op documenten, die op grond van de Visserijwet 1963 zijn vereist, bevat artikel 55 van de wet een toonplicht.
Uit artikel 55 van de Visserijwet volgt namelijk dat opsporingsambtenaren bescheiden mogen vorderen voor zover dat voor de uitoefening van hun taak nodig is. Met de term opsporingsambtenaren worden in dit geval alle opsporingsambtenaren bedoeld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 6, p. 3), dat onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen. In het bijzonder kan worden gewezen op de nota van wijziging (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 7), waarmee de zinsnede «opsporingambtenaren, als bedoeld in artikel 59» (van de Visserijwet 1963) is gewijzigd in «opsporingsambtenaren», teneinde buitengewone opsporingsambtenaren hier tevens onder te scharen.
Gezien de aard van de te vorderen bescheiden en de omstandigheden waarin ten tijde van totstandkoming van het artikel behoefte heeft bestaan aan inzage in die bescheiden, mag worden aangenomen dat beoogd is met artikel 55 van de Visserijwet 1963 opsporingsambtenaren een brede bevoegdheid te geven om naleving van de wet te controleren en overtredingen op te sporen. Een opsporingsambtenaar, regulier of buitengewoon, kan een visser – bijvoorbeeld langs de waterkant –, vragen naar de op grond van de Visserijwet 1963 vereiste bescheiden. De rechtbank Amsterdam heeft deze conclusie onderstreept (LJN: BA9602, Rechtbank Amsterdam, 13/994289–06). Ik ben derhalve van mening dat opsporingsambtenaren, waaronder BOA’s en politieagenten, voldoende bevoegdheden hebben om controle uit te voeren op naleving van de Visserijwet 1963. Een aanwijzing van deze ambtenaren als toezichthouder is hiervoor derhalve niet nodig.
Ik zal contact zoeken met organisaties waaronder de betreffende opsporingsambtenaren ressorteren, met het verzoek het bovenstaande in de organisatie kenbaar te maken. Ik zal de inhoud tevens onder de aandacht brengen bij Sportvisserij Nederland en de Combinatie van beroepsvissers. In het voorgaande is uiteengezet welke bevoegdheden politie en BOA’s ter beschikking staan bij controle op naleving van de Visserijwet 1963. Ik acht deze bevoegdheden voldoende.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 2.
Zie antwoord vraag 1.
Op grond van artikel 21 van de Visserijwet 1963 is voor anderen dan een visrechthebbende toestemming van de visrechthebbende vereiste om op een water te mogen vissen. De verantwoordelijkheid voor controle op de naleving hiervan is in belangrijke mate neergelegd bij de rechthebbenden op het visrecht. Als het gaat om handhaving op illegale sportvisserij dan wordt dit voornamelijk uitgevoerd door ca. 100 BOA’s die door de hengelsportverenigingen worden ingezet en door verenigingscontroleurs. Zij vormen ook belangrijke ogen en oren in het veld om gevallen van grove stroperij door te geven, waarbij illegaal met grote hoeveelheden beroepsvistuigen wordt gestroopt.
Voor de strafrechtelijke handhaving op grootschalige visstroperij met beroepsvistuigen wordt in een regionale aanpak samengewerkt door controleurs van de nVWA, tevens met BOA’s die door de sportvisverenigingen worden ingezet, maar ook met de regiopolitie en het KLPD. Hier is bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II, 32574) ook met de Tweede Kamer over gesproken.
De inzet vanuit de nVWA is hierbij gedurende de afgelopen jaren ongewijzigd gebleven en betreft ca. 4,5 fte per jaar. Door politie-ambtenaren worden jaarlijks tussen 500 en 600 processen-verbaal uitgeschreven voor overtredingen van de Visserijwet 1963.
De vragen van de leden Van Gerven en Kooiman (beide SP) aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over controle op de naleving van de Visserijwet 1963 (ingezonden 16 juli 2012), kunnen we tot mijn spijt niet binnen de gevraagde termijn worden beantwoord. De reden hiervoor is dat de benodigde interdepartementale afstemming van de antwoorden extra tijd vergt.