Ingediend | 6 juli 2012 |
---|---|
Beantwoord | 27 augustus 2012 (na 52 dagen) |
Indiener | Gerard Schouw (D66) |
Beantwoord door | Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
Onderwerpen | bestuur organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z14239.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-3295.html |
Ja, ik ben op de hoogte van de droevige omstandigheden als gevolg waarvan het raadslid in Schouwen-Duiveland niet in staat is zijn functie uit te oefenen. Door deze omstandigheden is het raadslid ook niet in staat om zelf een verzoek om tijdelijk ontslag wegens ziekte in de zin van artikel X 10, tweede lid, van de Kieswet te doen.
Artikel 57a van de Grondwet biedt een grondslag ten aanzien van de tijdelijke vervanging van Kamerleden bij zwangerschap en ziekte. De bepaling is van overeenkomstige toepassing op raads- en statenleden. Ter uitwerking is in artikel X 10 van de Kieswet geregeld dat op diens verzoek aan een langdurig zieke volksvertegenwoordiger tijdelijk ontslag wordt verleend door de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan. Ingeval van een gemeenteraadslid is dat dus de burgemeester. Het betreft een gebonden besluit dat wordt genomen overeenkomstig de benodigde doktersverklaring. Vervolgens wordt een vervanger benoemd volgens de lijstvolgorde. De vervanging betreft een vaste periode van 16 weken. Er kan per zittingsperiode ten hoogste 3 keer een vervangingsperiode worden verleend; dus iets minder dan een jaar. Daarna zou de vervangen volksvertegenwoordiger moeten overwegen definitief ontslag te nemen.
Voor wethouders (en gedeputeerden) is er voor verlof en tijdelijke vervanging bij ziekte een soortgelijke regeling. Het college verleent aan een wethouder op diens verzoek verlof wegens langdurige ziekte. Ook hier wordt een doktersverklaring vereist. De raad kan dan een vervanger benoemen. Bij de regeling is tevens bepaald dat in geval een wethouder vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf het verzoek te doen, de burgemeester namens hem het verzoek kan doen indien de continuïteit van het gemeentelijk bestuur dringend vereist dat in vervanging van de wethouder wordt voorzien.
Waar het een volksvertegenwoordiger betreft, zou een soortgelijke regeling kunnen worden overwogen voor de situatie dat deze door de ziekte op dat moment niet meer in staat is zijn wil kenbaar te maken en het dus niet mogelijk is dat betrokkene zelf een verzoek tot vervanging doet. Gelet op het andersoortige en principiële karakter van het mandaat van een volksvertegenwoordiger dient dit met de nodige waarborgen omkleed te worden.
Voor een regeling zou artikel X 10 van de Kieswet moeten worden aangepast. Daarbij kan gedacht worden aan een voorziening naar analogie van die voor wethouders, hoewel het de vraag is of een gelijksoortige regeling passend is gelet op het principiële karakter van het mandaat van volksvertegenwoordigers. Een regeling naar analogie zou inhouden dat in geval een raadslid vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf het verzoek te doen, de burgemeester namens hem het verzoek kan doen. Dat verzoek zou voorzien moeten zijn van een doktersverklaring. Overigens is het de vraag of het juist zou zijn als de burgemeester kan verzoeken het ambt van raadslid – een volksvertegenwoordiger – tijdelijk te beëindigen.
Een constitutioneel vereiste is dat de vervanging een tijdelijk karakter moet hebben. Het ligt voor de hand om voor de invulling daarvan aan te sluiten bij de termijn die geldt voor andere gevallen waarin de volksvertegenwoordiger zich vanwege ziekte wil laten vervangen. Een afwijkende termijn in geval betrokkene door ziekte niet zelf zijn wil kenbaar kan maken, is althans moeilijk te beargumenteren. De termijn uit de Kieswet (maximaal 3 perioden van 16 weken) biedt hier echter niet altijd uitkomst. Het zal hier in de regel immers gaan om ernstige gevallen van hersenletsel (coma) en derhalve van langdurige aard. Als iemand na de termijn van tijdelijke vervanging nog niet in staat is zijn wil te uiten, is een ontslag niet mogelijk. En dit betekent dat voor de resterende zittingsperiode de zetel niet kan worden vervuld. Een regeling zou dus een beperkte en daarmee onbevredigende oplossing bieden. Een voorziening die leidt tot definitief ontslag vergt grondwetswijziging. Dat acht ik gelet op de zeldzaamheid van deze gevallen niet aangewezen, nog afgezien van de principiële vragen die dit met zich meebrengt ten aanzien van het individuele mandaat van de betrokken volksvertegenwoordiger.