Ingediend | 5 april 2012 |
---|---|
Beantwoord | 26 april 2012 (na 21 dagen) |
Indieners | Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
Beantwoord door | Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
Onderwerpen | internationaal organisatie en beleid recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z07178.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2340.html |
Ja.
Het betreft ernstige bevindingen. De Turkse minister van Justitie heeft een onderzoek naar de misstanden laten uitvoeren. Op basis van het onderzoek is onder meer de jeugddetentie in de Pozanti-gevangenis gesloten, zijn de minderjarige gedetineerden overgeplaatst en hebben vier gevangenismedewerkers elders een functie gekregen. Daarnaast zijn strafrechtelijke maatregelen in voorbereiding tegen 16 gedetineerden, 4 leidinggevenden en 2 cipiers.
De minderjarige gevangenen uit de Pozanti-gevangenis zijn naar de Sincan-gevangenis in Ankara overgebracht. Er zijn buiten de uitlatingen van de BDP parlementariër geen onafhankelijke bronnen die diens lezing bevestigen.
De eerste verklaringen over misbruik van minderjarigen in de Pozanti-gevangenis zijn in april 2011 door zeven minderjarige slachtoffers gemeld aan de Turkse mensenrechtenorganisatie IHD. Vervolgens heeft IHD een onderzoek gestart en zijn naast de 7 slachtoffers nog 25 minderjarige gedetineerden geïnterviewd. Dat heeft in juli 2011 geleid tot een rapport, dat aan het Turkse ministerie van Justitie en de mensenrechtencommissie van het Turkse parlement is aangeboden. Op 29 februari 2012 heeft het Turkse ministerie van Justitie een onderzoek naar de gang van zaken in de Pozanti-gevangenis ingesteld. Op basis van deze gegevens constateer ik dat de Turkse autoriteiten niet meteen op de signalen van misbruik hebben gereageerd, niettemin lijken de hierboven genoemde maatregelen en ook de uitspraken van de Turkse minister van Justitie inmiddels te duiden op een gevoel van urgentie om deze zaak grondig aan te pakken.
Dat bericht is mij niet bekend.
Dat Koerdische minderjarige gedetineerden in Turkse gevangenissen anders worden behandeld door Koerdisch beveiligingspersoneel is mij niet bekend.
In Turkije is een tekort aan gespecialiseerde faciliteiten voor jeugddetentie. Het komt dus inderdaad voor dat kinderen in volwassendetentie zitten, al worden ze daar wel zoveel mogelijk gescheiden van de volwassenen. Ook de Europese Commissie heeft op dit probleem gewezen, onder meer in haar laatste voortgangsrapportage over Turkije van oktober 2011. De Raad van 5 december 2011 heeft naar aanleiding hiervan -en mede op Nederlands aandringen- conclusies aangenomen, waarin Turkije wordt opgeroepen stappen te ondernemen om de eerbiediging van kinderrechten te verbeteren. Nederland zal er in EU-verband op blijven aandringen dat kinderrechten een belangrijk aandachtspunt blijven in de toetredingsonderhandelingen met Turkije.
De Turkse NGO’s waarmee de ambassade in Ankara en het consulaat-generaal in Istanbul contacten onderhouden hebben wel toegang tot gevangenissen, onder meer om zich te bekommeren om ernstig zieke gedetineerden of om workshops te houden. Het toezicht op de Turkse gevangenissen is georganiseerd rond provinciale toezichtsorganen. Of die in het geval van de Pozanti-gevangenis adequaat hebben gefunctioneerd zal het strafrechtelijke onderzoek moeten uitwijzen.
Uit de reactie van de Turkse minister van Justitie, Sadullah Ergin, op 2 maart leid ik af dat het de Turkse autoriteiten ernst is en ze deze misstanden willen bestrijden en het liefst voorkomen.
Turkije is zich bewust van de noodzaak zijn penitentiaire inrichtingen te moderniseren en in lijn te brengen met de Europese standaarden. Turkije krijgt hiertoe assistentie van de EU in het kader van pre-accessiesteun (IPA) en heeft samenwerkingsprojecten (zogenaamde Twinning-projecten) met EU-landen op het terrein van detentie en gevangenisbeheer. In bilateraal verband werkt Nederland met de Turkse autoriteiten samen om dit streven te ondersteunen. Zo voert de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een tweetal samenwerkingsprojecten uit met de Turkse autoriteiten om onderdelen van het gevangenisbeheer en gedetineerdenzorg te verbeteren. Beide projecten worden gefinancierd uit het MATRA programma. Ook wordt Turkije regelmatig door het European Committee for the Prevention of Torture (CPT) van de Raad van Europa geïnspecteerd. Deze inspecties richten zich ook op de gedetineerdenzorg.
Ik zal deze situatie, ook in het kader van het EU -toetredingsproces, met aandacht blijven volgen.
Zie verder mijn antwoorden op vraag 2 en 4.