Ingediend | 5 april 2012 |
---|---|
Beantwoord | 27 april 2012 (na 22 dagen) |
Indiener | Tanja Jadnanansing (PvdA) |
Beantwoord door | Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z07083.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2367.html |
Ja.
Ja.
Er is al enige tijd sprake van zorg over de taalbeheersing van leerlingen en studenten. Signalen dat er in alle onderwijssectoren op het gebied van taalbeheersing een verlies aan niveau te constateren was zijn de afgelopen jaren bevestigd in onderzoeken. Zo rapporteerde de Inspectie van het Onderwijs (in 2006) dat een kwart van de leerlingen het primair onderwijs verliet met een vaardigheid in technisch lezen die niet uitstak boven die van groep 6, bleek uit onderzoek van de Onderwijsraad (2006) dat ruim de helft van de deelnemers in het mbo over onvoldoende taalvaardigheid in het Nederlands beschikte om op school en in de beroepspraktijk adequaat te kunnen meekomen en bleek uit PISA-onderzoek (2007) dat de leesvaardigheid van 15-jarigen in Nederland minder was geworden. Ook de lerarenopleidingen stonden onder druk, vooral de Pabo’s.
Om deze problemen aan te pakken hebben we referentieniveaus voor de Nederlandse taal ingevoerd in het po, vo en mbo. De effecten hiervan zullen de komende tijd meer zichtbaar worden.
Met de invoering van de wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen worden in alle kwalificatiedossiers van mbo-4 generieke eisen aan de Nederlandse taal en rekenen opgenomen. In 2013/2014 zullen in mbo-4 voor het eerst centrale examens gebaseerd op referentieniveaus worden afgenomen. Opleidingen met onvoldoende examenkwaliteit krijgen bestuurlijke sancties. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat in 2014 de referentieniveaus in de examens zijn verwerkt. Voor het havo is dat gelijk aan die van mbo-4 en voor het vwo een niveau hoger (4f). Verder zal de taalbeheersing in het voortgezet onderwijs ook moeten worden verbeterd door de introductie van de tussentijdse diagnostische toets. Leraren zien dan eerder waar de taalproblemen bij de leerling zich voordoet.
Reden waarom de taalproblemen in het hbo nu aan het licht komen is o.a. ook dat hogescholen in toenemende mate startgesprekken of studiekeuzegesprekken afnemen bij aanstaande studenten. Hogeschool Rotterdam bijvoorbeeld doet dit bij alle eerstejaarsstudenten. Onderdeel van een dergelijk startgesprek is in veel gevallen een diagnostische toets, waarmee taaldeficiënties aan het licht komen. Voorheen bleken deze deficiënties pas tijdens het eerste jaar; nu stelt de hogeschool deze al vast, voordat de student begint aan de opleiding.
Beheersing van de Nederlandse taal op een zodanig niveau, dat de student voldoende is voorbereid op het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs, is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van het toeleverend onderwijs.
Een taaltest in het hoger onderwijs kan daarop aanvullend zijn, omdat daarmee eventuele deficiënties kunnen worden geïdentificeerd.
Als het gaat om het invoeren van een taaltoets bij de start van hbo-opleidingen, vind ik dat deze vooral gericht zou moeten zijn op opleidingen, waarvan de Nederlandse taal een essentieel onderdeel vormt. Dit is de reden dat we de taaltoets verplicht hebben gesteld voor de Pabo. Bovendien hebben we, vooruitlopend op de effecten van genoemde maatregelen in het funderend onderwijs en het mbo, € 12 miljoen geïnvesteerd, verdeeld over drie jaar (2008/2009 tot en met 2010/2011) om o.a. de problematiek van het lage taalniveau op de Pabo’s aan te pakken.
Wat mij betreft is het verder aan de instellingen voor hoger onderwijs zelf om de inschatting te maken voor welke opleidingen een taaltoets nuttig en noodzakelijk is. Hogescholen kunnen hierbij ook gebruik maken van de toenemende ruimte voor selectie aan de poort.