Ingediend | 27 maart 2012 |
---|---|
Beantwoord | 17 april 2012 (na 21 dagen) |
Indiener | Linda Voortman (GL) |
Beantwoord door | van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
Onderwerpen | jongeren organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z06212.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2241.html |
Ja.
Als moeders (of ouders) binnen AWBZ-instellingen zorg dragen voor de opvoeding van een kind zonder beperking, dan kan deze plaats bekostigd worden vanuit voorliggende voorzieningen zoals de provinciale jeugdzorg.
De zorg vanuit de AWBZ is namelijk niet bedoeld om de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van het niet AWBZ-geïndiceerde kind te waarborgen. Evenmin is AWBZ-zorg bedoeld om te zorgen voor het voldoende stimuleren van de (normale) ontwikkeling van het kind.
Veiligheid, gezondheid, welzijn en ontwikkelingsstimulering van een niet AWBZ-geïndiceerd kind horen primair tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen hierbij worden ondersteund door bijvoorbeeld de centra voor Jeugd en Gezin en MEE. Als de cliëntondersteuning niet afdoende is, dan kan hulp vanuit de Wet op de jeugdzorg zijn aangewezen.
Gelet op het antwoord op vraag 2, zie ik geen aanleiding de indicatie voor moeders met een verstandelijke beperking altijd te verhogen naar een hoger zorgzwaartepakket (ZZP 7). De inhoud van het cliëntprofiel ZZP 7 verhoudt zich daarnaast niet tot de cliëntgroep ouder(s) met een verstandelijke beperking.
Zie antwoord vraag 3.
Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen het verblijf van het kind enerzijds en de verzorging en opvoeding van het kind anderzijds.
Indien een ouder tezamen met zijn of haar kind in een AWBZ-instelling verblijft, en het kind heeft geen AWBZ-indicatie, dan is de ouder verantwoordelijk voor de kosten van het verblijf van het kind in de instelling. Zo nodig kan zorg vanuit voorliggende voorzieningen aan de orde zijn.
Zie antwoord vraag 5.