Ingediend | 20 maart 2012 |
---|---|
Beantwoord | 10 april 2012 (na 21 dagen) |
Indieners | Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
Beantwoord door | Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
Onderwerpen | recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z05589.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2153.html |
Libië onderging op 9 november 2010 een «landenexamen;» in het kader van de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad. Elke VN-lidstaat ondergaat eens in de vierenhalf jaar een dergelijk examen. Tijdens dat examen kan iedere andere VN-lidstaat opmerkingen maken over en aanbevelingen formuleren ten aanzien van de mensenrechtensituatie in het geëxamineerde land.
Nederland heeft – net als de overige in vraag 3 genoemde EU-lidstaten – tijdens het landenexamen van Libië zeer kritische vragen gesteld en stevige aanbevelingen gedaan aan het adres van Libië. Een aantal andere landen maakte tijdens de behandeling in de Mensenrechtenraad daarentegen helaas opmerkingen waarin de situatie in Libië positiever werd beschreven.
Het rapport waarop deze kamervragen zien betreft dus niet meer en niets minder dan een weergave van de discussie in de Raad. Instemming met het verslag betekent dus zeker niet per definitie instemming met al hetgeen door andere VN-lidstaten naar voren is gebracht.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.
Zie antwoord vraag 1.