Ingediend | 20 maart 2012 |
---|---|
Beantwoord | 1 mei 2012 (na 42 dagen) |
Indiener | Kees Verhoeven (D66) |
Beantwoord door | Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
Onderwerpen | economie ondernemen |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2012Z05579.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-2375.html |
Ja.
Neen. Het woonadres van de eigenaar van een onderneming behoort niet tot de gegevens die door de Kamer van Koophandel in de vorm van zogeheten adressenbestanden worden verkocht. Het zakelijk adres van een onderneming wordt uit de aard der zaak wel opgenomen in die adressenbestanden. Wel kan het zijn dat het zakelijk adres van de onderneming samenvalt met het woonadres van de ondernemer. Met het oog op de rechtszekerheid in het economische+ verkeer is het zakelijk adres van de onderneming altijd openbaar.
Over de Handelsregisterwet 2007 en de daarop gebaseerde regelgeving is advies gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens. De opname en de verwerking van de persoonsgegevens door de Kamer van Koophandel gebeurt met het oog op één of meer van de doelen, genoemd in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. Deze doelen zijn:
De in het handelsregister opgenomen gegevens zijn openbaar, behoudens enkele uitzonderingen. Deze openbaarheid is ingegeven met het oog op de genoemde doelen. De verstrekking van de adressen van ondernemingen, die tevens woonadressen kunnen zijn, is in het licht van deze doelen gerechtvaardigd op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het verstrekken van gegevens van algemene, feitelijke aard over de samenstelling van ondernemingen, hetgeen wil zeggen in de vorm van adressenbestanden, is een van de wettelijke taken van het handelsregister. De belangen van sommige inschrijfplichtigen moeten dus worden afgewogen tegen de belangen van gebruikers van adressenbestanden uit het handelsregister. In mijn brief aan uw Kamer over Ondernemerspleinen (Kamerstuk 32 004, nr. 3) heb ik de uitkomst van die afweging aangegeven. Lang niet alle gebruik van adressenbestanden door afnemers uit de private sector stuit op maatschappelijke weerstand. Met de zogeheten Non Mailing Indicator (NMI) kunnen inschrijfplichtigen sinds enige tijd bij de Kamer van Koophandel aangeven geen prijs te stellen op direct marketing op basis van hun adresgegevens; de NMI wordt nu verbreed en modulair aangeboden, zodat de inschrijfplichtige precies kan aangeven tegen welke gebruiksdoelen hij bezwaar heeft. De (ICT-)voorbereidingen voor die aanpassing zijn in volle gang. Ik zie geen reden zelfstandigen zonder personeel ter zake van de NMI anders te behandelen dan ondernemingen waar naast de eigenaar nog anderen werkzaam zijn.
Bezwaren tegen de inschrijfplicht en de gevolgen daarvan voor de privacy bereiken mij vooral van zogeheten vrije-beroepsbeoefenaren die in de publieke belangstelling staan; tot aan de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 2007 waren vrije-beroepsbeoefenaren niet inschrijfplichtig, aangezien zij niet als onderneming werden gezien. De Kamers van Koophandel zijn – na overleg met mij – ondernemers die in een situatie verkeren die een bijzondere dreiging voor hun veiligheid of hun privacy inhoudt en die daarom om extra bescherming vragen, in hoge mate tegemoet gekomen. Zo kan onder voorwaarden, waarbij voorop staat dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de rechtszekerheidsfunctie van het handelsregister, een ondernemer een ander zakelijk adres laten inschrijven dan dat waar hij zijn onderneming uitoefent. Voor veel gevallen waarin het zakelijk adres van de onderneming samenvalt met het woonadres is dat een oplossing. Een andere, welbekende, optie die de kans om lastig te worden gevallen aanzienlijk reduceert is om voor de onderneming een «handelsnaam» te kiezen waarin de persoonsnaam niet voorkomt.
Het nieuwe Ondernemersplaza gaat niet een private taak publiek invullen. Tot dusver is niet gebleken van enige private interesse om bijvoorbeeld netwerkbijeenkomsten tussen startende ondernemingen te organiseren. Het is bovendien daarbij gebruikelijk dat de Kamer van Koophandel een bijdrage vraagt ter dekking van de kosten, waaronder het kopje koffie. Evenals in de vigerende Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1996 het geval is, zal de toekomstige Kamer van Koophandel, als spil in de Ondernemerspleinen, op grond van de wet terug moeten treden wanneer bovenwettelijke activiteiten in concurrentie kunnen komen met marktaanbod.