Ingediend | 12 december 2011 |
---|---|
Beantwoord | 21 februari 2012 (na 71 dagen) |
Indieners | Nine Kooiman , Sadet Karabulut |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z25895.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-1632.html |
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet, maar ik vind het wel erg. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden is hiervoor dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeente, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Zie antwoord vraag 2.
Ik vind het aantal kinderen en jongeren in de maatschappelijke opvang zorgwekkend en leg me daar dan ook niet bij neer. Het is mijn inzet de positie van zwerfjongeren de komende jaren te verbeteren.
Gemeenten hebben daarbij de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de komst van de Wet werken naar vermogen wordt die regierol versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend. Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen. Zo heb ik gemeenten recent de brochure «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» en de «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» aangeboden3.
Inmiddels is ook het door mij geïnitieerde ondersteuningsprogramma, de «Tour zwerfjongeren», van start gegaan. Inzet daarvan is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.
Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de eerder genoemde handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld.
Het voorkomen van problematische schulden speciaal bij jongeren is van groot belang. De toenemende schulden bij jongeren zijn verontrustend.
Er gebeurt echter veel om schulden bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten die plaatsvinden in het kader van het platform Wijzer in Geldzaken, zoals de «week van het geld», de activiteiten van het Nibud, zoals het ontwikkelen van lespakketten en tal van initiatieven door gemeenten, zoals activiteiten op roc’s om problematische schulden bij jongeren te voorkomen en of op te lossen.
Op de website SchuldPreventiewijzer (www.schuldpreventiewijzer.nl), die gemeenten ondersteunt bij de lokale invulling van schuldpreventie, staat een aantal voorbeelden van activiteiten die gemeenten op dit terrein ontwikkelen.
Vanwege het belang van preventie is in het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening, dat recent door de Eerste Kamer is aanvaard, opgenomen dat de gemeenteraad een plan moet vaststellen dat de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen. De inhoud van de wet zal er naar verwachting toe leiden dat de aandacht van gemeenten voor het voorkomen van schulden zal toenemen.
Naast de hiervoor beschreven activiteiten zijn in andere wet- en regelgeving ook bepalingen opgenomen om financiële problemen bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn maatregelen gericht op het tegengaan van overkreditering en de aanscherping van de regels voor kredietreclame.
Dit kabinet neemt diverse maatregelen om jongeren te stimuleren hun eigen verantwoordelijkheid te nemen bij het vinden van werk en/of een opleiding. Dit begint bij een goede zorg in en om de school. Docenten en mentoren signaleren als eerste problemen van leerlingen en kunnen daarbij de juiste hulp inschakelen. Als er problemen zijn die leerling en docent niet samen kunnen oplossen wordt het zorg- en adviesteam (ZAT) ingeschakeld. Hier zitten, naast onderwijs en de gemeente (leerplicht/RMC), verschillende hulpverlenende instanties aan tafel. Daarnaast zijn er plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. Dit zijn jongeren die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen, maar door een opeenstapeling van problemen (onder andere huisvestingsproblematiek) niet meer aan regulier onderwijs toekomen en daardoor het onderwijs dreigen te verlaten. Door een gecombineerd aanbod van regulier onderwijs, zorg en hulpverlening kunnen deze leerlingen zich weer richten op het onderwijs waardoor uitval wordt voorkomen. Overigens is de zorg voor deze groep jongeren daarmee niet de verantwoordelijkheid van het onderwijs alleen. Gemeenten vervullen een regierol.
Met de aanstaande decentralisaties van de jeugdzorg en AWBZ begeleiding en de Wet Werken naar Vermogen komt er meer regie bij gemeenten, waardoor gemeenten beter in staat zijn om maatwerk te bieden en ondersteuning te bieden om ook dakloze jongeren te helpen weer een normaal bestaan te krijgen met kansen op werk, betere scholing en andere maatschappelijke activiteiten. Daarvoor is nodig dat lokaal en in de regio onderwijs, hulpverlening, werkgevers en gemeente, ieder op basis van hun eigen verantwoordelijkheid, samenwerken om een integrale benadering van de problematiek mogelijk te maken.
Indien met het genoemde bedrag wordt gedoeld op de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar (inmiddels € 230,91 per maand), kan ik het volgende opmerken. Naar de mening van het kabinet voldoet de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar. Jongeren tot 21 jaar kunnen een beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Gezien het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd hiermee rekening te houden bij de verlening van bijstand. Als de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de norm en de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders (als de ouders onvoldoende middelen hebben of als de relatie verstoord is), kan de jongere om bijzondere bijstand vragen.
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. De periode van vier weken is nadrukkelijk géén wachttijd, maar een zoektijd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
Alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zijn verplicht om eerst zelf gedurende vier weken te zoeken naar werk en scholing. Dit betekent dat als de jongere zich nadat hij een jeugdzorginstelling of penitentiaire inrichting heeft verlaten, meldt bij het UWV, het UWV hem op zijn verplichtingen tijdens de vier weken zoektijd wijst, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, het zoeken naar scholing en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Na de zoektijd van vier weken kan de jongere, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. Het college beoordeelt of de jongere voldoende inspanningen heeft verricht in verband met zijn verplichtingen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Als een jongere in de instelling of inrichting waar hij verblijft de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor het verlaten van de instelling of inrichting bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens dat verblijf kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan genoemde verplichtingen.
Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor tijdens zijn verblijf in de instelling of inrichting heeft.
Door de gemeentelijke regierol te versterken beoogt het kabinet de hulp en ondersteuning aan burgers effectiever en efficiënter te organiseren. Veel overige kabinetsmaatregelen staan daarnaast in het teken van het aanspreken van eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen en het stimuleren om te participeren op de arbeidsmarkt. De precieze effecten van het kabinetsbeleid op het aantal daklozen in Nederland zijn nog niet bekend. Het kabinet houdt deze ontwikkeling echter nauwlettend in de gaten, onder meer via de jaarlijkse monitors «Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk/G4» en «Stedelijke Kompas».
Zoals eerder opgemerkt hebben gemeenten de regie en is de rol van het Rijk faciliterend. De eerder genoemde «Tour Zwerfjongeren» zal goede voorbeelden opleveren van samenwerking en ook signalen genereren van knelpunten die de samenwerking eventueel in de weg staan. Knelpunten die op landelijk niveau liggen zullen door de betrokken bewindspersonen in samenhang worden bezien.
Het kabinet heeft de VNG, Federatie Opvang en Stichting Zwerfjongeren Nederland laten weten open te staan voor bestuurlijk overleg, waarin eventuele knelpunten die op landelijk niveau moeten worden opgelost aan de orde kunnen komen. Daarnaast wil ik het gesprek met zwerfjongeren zelf aangaan, zodat niet alleen over hen maar ook met hen wordt gesproken.
Het kabinet heeft geen voornemens om een nieuw actieplan op te stellen. De verantwoordelijkheid voor het beleid rondom zwerfjongeren ligt bij de centrumgemeenten. Zij zijn nu aan zet om verbeteringen te bereiken. Het kabinet faciliteert dat met bijvoorbeeld het eerder genoemde ondersteuningsprogramma en handreikingen.
Eind december 2011 meldde ik u (Kamervragen, Aanhangsel 2011–2012, 1070) dat de vragen van de Kamerleden Kooiman (SP) en Karalabut (SP) over het recordaantal dakloze jongeren (2011Z25895) niet binnen de gebruikelijke termijn konden worden beantwoord. Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat de genoemde vragen nog steeds niet kunnen worden beantwoord. Ik wil graag eerst kennis kunnen nemen van het branchebeeld van de Federatie Opvang, waarnaar in de vragen wordt verwezen. Ik heb bij herhaling de Federatie Opvang verzocht om het branchebeeld toegezonden te krijgen. Het blijkt echter tot nu toe nog niet gereed voor publicatie. Ik heb goede hoop dat ik u begin februari de antwoorden op de kamervragen kan doen toekomen.