Ingediend | 9 november 2011 |
---|---|
Beantwoord | 1 december 2011 (na 22 dagen) |
Indieners | Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
Beantwoord door | Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z22428.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-821.html |
Ja.
Het onderzoek is een eerste verkenning van de gezondheidssituatie in krimpregio’s in Nederland. Hoe mensen hun eigen gezondheid beoordelen is een belangrijke maat om gezondheid te meten. Waarom de bevolking van krimpregio’s hun eigen gezondheid als minder goed beoordelen dan elders in Nederland, kan op basis van dit onderzoek nog niet voldoende worden verklaard. Wel noemen de onderzoekers een aantal mogelijkheden en geven hierbij aan dat de gezondheidsachterstand slechts gedeeltelijk verklaard kan worden door de verschillen in bevolkingssamenstelling (qua sociaaleconomische status en leeftijd). De minister van VWS heeft het RIVM gevraagd een vervolg op dit onderzoek uit te voeren om hier nader inzicht in te verwerven.
In krimpregio’s wonen gemiddeld meer mensen met een lagere sociaaleconomische status (lage opleiding, laag inkomen). Op grond van eerdere studies zoals bijvoorbeeld het RIVM-rapport «Gezondheid in veertig krachtwijken» kan worden geconcludeerd dat een lagere sociaaleconomische status vaak samenhangt met een minder goede gezondheid. Ook wanneer er rekening wordt gehouden met deze verschillen in bevolkingskenmerken wijken krimpregio’s af van het Nederlandse gemiddelde omtrent sterfte en ervaren gezondheid. Bovengenoemd vervolgonderzoek zal mogelijk meer inzicht kunnen geven in de oorzaken van de afwijkende gezondheidsuitkomsten in de krimpregio’s.
Uit het onderzoek blijkt dat niet in alle krimpgebieden de levensverwachting lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Bovendien blijkt dat de gezondheidsverschillen binnen een regio tamelijk groot kunnen zijn. Verder betekent een gevonden statistisch verband niet altijd een oorzakelijk verband. Het feit dat in dit onderzoek verschillende indicatoren voor gezondheidsuitkomsten in dezelfde richting wijzen, duidt evenwel op een consistent beeld. Mede daarom is nader onderzoek gewenst.
Ik deel de noodzaak voor een actief en visierijk krimpbeleid, maar niet om de in de vraag genoemde redenen. In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolking (2009) en de Interbestuurlijke Voortgangsrapportage Bevolkingsdaling (2011) is de aanpak van krimp vastgelegd, waarbij gekozen is voor een interbestuurlijke aanpak met primaire verantwoordelijkheid voor gemeenten en een regierol (in het bijzonder in het fysieke domein) voor provincies. Bij deze aanpak spelen ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers een belangrijke rol. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in de Voortgangsrapportage. In het antwoord op vraag zes kom ik hier op terug.
Een van de maatregelen die vanuit het Rijk is genomen voor een goede krimpaanpak is actieve ondersteuning van experimenten. Ik ondersteun samen met mijn collega-minister van VWS krimpexperimenten in Parkstad Limburg en Oost-Drenthe. In het krimpexperiment Oost-Drenthe wordt onderzocht hoe in de toekomst zorg gegarandeerd wordt op het platteland, in een situatie waarin de zorgvraag stijgt als gevolg van de vergrijzing, maar het arbeidspotentieel krimpt. De deelnemende partijen zijn gemeenten, zorgaanbieders, welzijnsinstellingen, woningcorporaties, huisartsen, het dementienetwerk, een verzekeraar, een cliëntenorganisatie en een mantelzorgkoepel. Op 28 september 2011 is hierover het convenant «Zorgkracht in krimpgebieden» ondertekend door 18 convenantpartijen. De experimenten in Parkstad Limburg richten zich op het vergroten van de instroom vanuit de zorgopleidingen en het organiseren van een wijkgebonden basiszorg en voldoende zorggeschikte woningen. Begin september heb ik met gedeputeerden van de krimpprovincies afgesproken om te komen tot gezamenlijke convenanten op het gebied van de aanpak van de gevolgen van krimp. Hierbij zal ook verkend worden in hoeverre het mogelijk is om vanuit het Rijk samen met de zorgsector, onderwijs en gemeenten te komen tot afspraken over het aanbod van en kwalitatieve aspecten (gericht op preventie) van zorg.