Ingediend | 27 oktober 2011 |
---|---|
Beantwoord | 9 november 2011 (na 13 dagen) |
Indiener | Lea Bouwmeester (PvdA) |
Beantwoord door | Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z21192.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-616.html |
Ja, ik ken dat bericht.
Ja, die mening deel ik.
Ik ben niet op de hoogte van alle gevallen, maar krijg wel brieven van familie van psychiatrische patiënten die mij aangeven dat zij soms moeilijk terecht kunnen bij hulpverleners. Op zich hebben familie of naastbetrokkenen diverse mogelijkheden om aan de bel te trekken. In eerste instantie kunnen zij bij de huisarts van de patiënt terecht, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen. Daarnaast kunnen zij contact leggen met de behandelaar of een familievertrouwenspersoon als sprake is van opname in een instelling. Familieleden kunnen ook bemoeizorgteams of Functionele Assertive Community Treatment (FACT) teams benaderen, die op basis van signalen bij mensen langs gaan om te proberen hen in zorg te krijgen of in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. Tot slot kent de huidige wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil op te laten nemen als sprake is van een direct gevaar voor de persoon zelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Mocht sprake zijn van een tekortkoming in de zorg dan kan iedereen, ook familie, dat melden bij het IGZ loket dat hiervoor beschikbaar is. De IGZ behandelt deze meldingen conform haar «Leidraad Meldingen» van maart 2010. Tenslotte besteedt de IGZ in diverse onderzoeken aandacht aan de betrokkenheid van familie. In de komende periode (2012 ev) zal zij dit zeker (opnieuw) doen.
Zie antwoord vraag 3.
Zie antwoord vraag 3.
Voor de beantwoording van de vragen 3, 4, 6 en 7 wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011. In aanvulling op de informatie over familievertrouwenspersonen per instelling kan ik melden dat op dit moment 35 instellingen al over een fvp beschikken, wat neerkomt op ongeveer 30 procent van het totaal aantal ggz instellingen. Overigens heeft de zinsnede dat de financiering steeds voor 1 jaar beschikbaar wordt gesteld alleen betrekking op de afgelopen twee jaren.
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvSt) van 27 april 2011 inzake het door de Stichting de Gelderse Roos en mij ingestelde hoger beroep. In deze uitspraak heeft de RvSt onder meer geoordeeld dat ik terecht een beroep op de weigeringgrond «inspectie, controle en toezicht» als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) hebgedaan. De RvSt gaf aan dat de vrees gerechtvaardigd is dat zorginstellingen bij openbaarmaking van suïcideverslagen terughoudender zullen worden met informatieverstrekking aan de IGZ, met als gevolg belemmering van het toezicht door de IGZ. Daarnaast overwoog de RvSt dat terecht een groter gewicht is toegekend aan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de overleden persoon dan aan het algemeen belang van openbaarmaking van het suïcideverslag. Hierbij heeft meegewogen dat er nog niet veel tijd was verstreken sinds de suïcide.
Overigens ging het in deze zaak om een verzoek van nabestaanden aan de IGZ om openbaarmaking van een suïcideverslag van een zorginstelling op grond van de Wob. Dit verzoek dient te worden onderscheiden van de situatie dat nabestaanden de zorgaanbieder verzoeken om inzage in of afschrift van het medisch dossier van de overleden cliënt. Ik ben voornemens dit laatste expliciet te regelen in de Wet cliëntenrechten zorg (artikel 23).
Naar aanleiding van omvangrijke fraude met het persoonsgebonden budget en WAO/WIA-uitkeringen en het schietincident in Alphen aan de Rijn, zal ik onderzoek laten doen naar het medisch beroepsgeheim in brede zin, waarbij ook relevante en recente jurisprudentie zal worden meegenomen. De resultaten van het onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2012. In antwoord op de vraag naar het Zwitsers voorbeeld, merk ik op dat uw daarvoor ingediende motie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 25 424, nr. 140) is verworpen.