Ingediend | 14 oktober 2011 |
---|---|
Beantwoord | 14 november 2011 (na 31 dagen) |
Indiener | Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
Beantwoord door | Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
Onderwerpen | economie overige economische sectoren |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z20390.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-647.html |
Ja.
Ik ben het met het HBA eens dat praktijken als intimidatie en afpersing in de glazenwassersbranche zorgwekkend zijn. In antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp heeft de vorige minister van Economische Zaken in februari 2009 al aangegeven dat dergelijke praktijken de markt kunnen verstoren. Ik vind het goed dat de branche nu aandacht vraagt voor en meedenkt over de aanpak van een kleine groep malafide glazenwassers.
Ik ben op de hoogte van signalen over intimidatie, afpersing en andere laakbare praktijken in de glazenwassersbranche. Ik beschik niet over exacte cijfers over de mate waarin deze voorkomen omdat hiervan niet altijd melding wordt gemaakt bij de daarvoor aangewezen instanties. Ik acht een onderzoek naar de precieze omvang van het probleem en van de verstorende effecten voor de marktwerking echter niet opportuun. Belangrijker is het om het probleem aan te pakken. De mogelijkheden hiertoe zijn mijns inziens ook voorhanden.
Slachtoffers van de genoemde praktijken kunnen bij verschillende instanties terecht. Van mogelijk strafbare feiten, zoals intimidatie, afpersing en geweld, kunnen zij aangifte doen bij de politie. Het behoort tot de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om dergelijke strafbare feiten op te sporen en te vervolgen. De FIOD-ECD is onder andere belast met de opsporing van fiscale delicten (zoals belastingontduiking of – fraude) en witwasdelicten. Zodra er concrete signalen zijn dat zulke delicten worden gepleegd, kan een opsporingsonderzoek worden gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie. Indien er sprake is van overtreding van de Mededingingswet, bijvoorbeeld van het kartelverbod of het verbod om misbruik van een economische machtspositie te maken, kan een klacht worden ingediend bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Van deze mogelijkheden tegen misstanden in de glazenwassersbranche is eerder gebruik gemaakt. In 2006 heeft een gecoördineerde aanpak door FIOD-ECD, Belastingdienst, Openbaar Ministerie en politie onder andere geleid tot veroordelingen met gevangenisstraffen. De vorige minister van Economische Zaken heeft uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800 XIII, nr. 71). Op dit moment onderzoekt de NMa of glazenwassers in bepaalde regio’s verboden afspraken over prijzen of marktverdeling hebben gemaakt.
In het bericht «Keurmerk glazenwassers bepleit» dat het lid Ortega-Martijn (ChristenUnie) noemt, geeft het HBA aan dat een keurmerk in de huidige situatie nog niet aan de orde is. Volgens het HBA dienen eerst de problemen in de sector aangepakt te worden. Daar ben ik het mee eens. Het HBA geeft terecht aan dat een keurmerk een «stempel van excellentie» is. Een vrijwillig keurmerk dat wordt opgezet door de branche kan er aan bijdragen dat bedrijven zich kunnen onderscheiden in kwaliteit. Indien een bedrijf een keurmerk heeft, geeft dit de afnemer een indicatie dat het bedrijf aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet. De controle op deze eisen door een keurmerkverlener kan echter nooit voorkomen dat een bedrijf malafide praktijken toepast. Ook een wettelijk verplicht keurmerk of vergunningverlening kan malafide praktijken niet op voorhand weren.
Naar mijn mening bieden de instanties die ik in mijn antwoord op vraag 3 heb genoemd voldoende mogelijkheden om de malafide ondernemers aan te pakken. Aanvullende initiatieven die de branche heeft opgestart, zoals het instellen van een register of afspraken tussen het HBA en gemeenten, moedig ik van harte aan. Ik zie op dit moment echter geen aanleiding voor verdergaande maatregelen vanuit het kabinet.