Ingediend | 14 oktober 2011 |
---|---|
Beantwoord | 7 november 2011 (na 24 dagen) |
Indiener | Henk van Gerven |
Beantwoord door | Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z20385.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-574.html |
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal een onderzoek doen naar de praktijkkosten en opbrengsten van huisartsenpraktijken. Als zelfstandig bestuursorgaan is de NZa wettelijk belast met het vaststellen van prijzen en prestaties op het terrein van de Nederlandse gezondheidszorg en heeft zij een aanzienlijke kennis en ervaring op het gebied van kostenonderzoeken in diverse zorgsectoren. Bovendien betrekt de NZa bij dit soort onderzoeken alle relevante partijen. Een parallel onderzoek acht ik onnodig.
De NZa betrekt bij een kostenonderzoek standaard de veldpartijen die belang hebben bij het bewuste onderzoek. Bij het vorige kostenonderzoek in de huisartsenzorg (gepubliceerd in 2009) zijn naast de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), ook de Landelijke Vereniging Georganiseerde Eerstelijn (LVG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) in alle fasen van het onderzoek geconsulteerd. Ik ga ervan uit dat dit ook bij dit onderzoek het geval is.
Uw veronderstelling dat de tariefskorting is gebaseerd op de hoogte van het gemiddelde inkomen van de huisarts, is onjuist. In mijn brief van 10 juni 2011 (kenmerk: CZ/FBI-3068069) geef ik aan dat deze maatregel is gebaseerd op structurele overschrijding van het huisartsenkader in 2009 en 2010, een overschrijding van het kader voor geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 en het niet realiseren van de taakstelling op doelmatig voorschrijven. Op basis van laatste cijfers CVZ heb ik u onlangs gemeld dat de overschrijding met 20 miljoen naar beneden is bijgesteld. Het betreft dus geen € 132 miljoen maar € 112 miljoen.
Ik kan niet ingaan op een individuele casus zonder aannames te doen en te gissen naar de lokale omstandigheden. Zelfstandig gevestigde huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de tariefskorting verwerken. Dit zal soms niet gemakkelijk zijn, maar ik ben van mening dat het mogelijk is om binnen de huidige financiële kaders een adequaat aanbod van huisartsenzorg te organiseren.
Ik ben van mening dat het budgettair kader voor huisartsenzorg voldoende ruimte biedt om een kwalitatief goede en toegankelijk zorg te leveren. Er moet niet worden vergeten dat de uitgaven aan de huisartsenzorg in Nederland de afgelopen jaren explosief zijn gegroeid. Van € 1,1 miljard in 2000 naar € 2,2 miljard in 2010. Er is dus de afgelopen jaar genoeg geld bij gekomen om flink te investeren in de zorg. 2012 is een «pas op de plaats» waarin ik de overschrijdingen van 2009 en 2010 terughaal. Daarna biedt het kader ook weer ruimte voor groei. Juist hierover wil ik graag met de huisartsen verdere afspraken maken.
In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars heb gesloten zijn afspraken gemaakt over een beheerste uitgavenontwikkeling in de periode van 2012 tot 2015. Het is voor het eerst dat alle veldpartijen zich hebben gecommitteerd aan een dergelijke afspraak die niets minder inhoudt dan het realiseren van een trendbreuk, inclusief een pakket aan concrete maatregelen om die tot uitvoering te brengen. Daarbij is in het akkoord overeengekomen dat zorgaanbieders en verzekeraars voor 2012 en verder maatregelen zullen nemen voor een bedrag van € 265 miljoen om overschrijdingen in 2010 te redresseren.
Het heeft mijn voorkeur om ook tot een dergelijk integraal akkoord te komen voor de huisartsensector. Ik heb onder andere de LHV ook uitgenodigd om hierover in gesprek te treden. Zoals ik eerder heb aangegeven is er de mogelijkheid om ook voor het huisartsenkader een groeipad te ontwikkelen. Ik wil echter wel duidelijke afspraken maken met de veldpartijen over wat er vervolgens van elkaar wordt verwacht.
Ik zou dat een betreurenswaardige ontwikkeling vinden, die mijn inziens niet nodig is. Er is de afgelopen jaren meer geld ter beschikking gekomen voor de huisartsenzorg en ook de komende jaren zal het financieel kader groeien. De huisartsen zijn echter zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de bezuiniging invullen. Ik begrijp dat dit niet gemakkelijk is, maar het lijkt mij onjuist om op basis van niet medisch inhoudelijke overwegingen patiënten sneller door te verwijzen naar de tweede lijn. De Nederlandse huisartsenzorg kenmerkt zich door beroepsbeoefenaren met een grote mate van autonomie, waarbij ook een grote verantwoordelijkheid hoort. Ze zijn verantwoordelijk voor de veiligheid en kwaliteit van de zorgverlening. Het vertrouwen van de patiënt, en ook van mij, in de Nederlandse huisartsenzorg is groot. Het sneller (niet noodzakelijk) doorverwijzen naar de tweede lijn, komt niet overeen met de verwachtingen die de patiënt heeft van zijn huisarts. Ik denk ook dat dit niet past bij de professionaliteit van de huisarts.
Zoals aangekondigd in de brief «Zorg en ondersteuning in de buurt» zal ik nog dit jaar de NZa verzoeken om een uitvoeringstoets te doen naar de bekostiging van huisartsenzorg en integrale zorg, en een advies te geven over het bekostigingssysteem. Daarbij komen de voor- en nadelen van zowel het abonnementstarief als het verrichtingentarief aan de orde.
Ik zie geen dwingende reden om deze maatregel met een jaar uit te stellen, temeer omdat de korting niet is gebaseerd op de discussie over het inkomen van de huisarts (zie antwoord op vraag3).
Ja.