Ingediend | 12 oktober 2011 |
---|---|
Beantwoord | 9 november 2011 (na 28 dagen) |
Indiener | Jasper van Dijk |
Beantwoord door | Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
Onderwerpen | hoger onderwijs onderwijs en wetenschap |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z20052.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-602.html |
Ik waardeer de bijdrage van het ISO aan het debat over de introductie van het sociaal leenstelsel in de masterfase. Het onderwerp is op 6 april 2011 aan de orde geweest in het Algemeen Overleg over studiefinanciering naar aanleiding van de beleidsnotitie «Studeren is investeren». Het zal opnieuw aan de orde komen als het wetsvoorstel hierover in behandeling zal worden genomen.
Ik wil wel opmerken dat nergens wordt voorgesteld om de basisbeurs zomaar af te schaffen. Dat is niet aan de orde. Het gaat er om dat in plaats van de basisbeurs een sociaal leenstelsel wordt geïntroduceerd, zodat de toegankelijkheid gewaarborgd blijft.
Ik acht het dan ook niet waarschijnlijk dat de bovengenoemde uitkomst van het ISO-onderzoek bewaarheid zal worden. Iedereen die kan en wil studeren, krijgt – binnen bepaalde grenzen – voldoende financiële ruimte om in een opleiding te investeren.
Zie vraag 1.
Zie vraag 1.
Ik realiseer mij heel goed dat hoe langer een opleiding duurt, hoe meer de desbetreffende student zal moeten investeren. Maar ook voor meerjarige masteropleidingen geldt dat het om een goede investering in een goede opleiding gaat. Een keuze voor een dergelijke opleiding is, zoals ook in de beleidsnotitie Studeren is investeren naar voren is gekomen, vooral een inhoudelijke keuze. Het sociaal leenstelsel voor de masterfase geeft daar de nodige financiële ruimte voor.
In «Kwaliteit in Verscheidenheid», de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap is aangegeven dat de besparingen die de invoering van het sociaal leenstelsel oplevert, geherinvesteerd worden in een kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs. De lat moet over de hele linie van het onderwijs omhoog, zowel door meer intensief en activerend onderwijs als meer differentiatie en profiel in het onderwijs. Nominaal studeren moet weer de regel worden in plaats van de uitzondering. Met het realiseren van de in de strategische agenda weergegeven streefdoelen zal de positie van Nederland in de internationale ranglijsten verbeteren.
Als aan studenten wordt gevraagd om zelf een groter deel van de investering in hun studie te financieren en hen tegelijkertijd meer mogelijkheden geboden worden om dat met een studielening te doen, dan ligt het in de lijn der verwachtingen dat meer studenten de leenmogelijkheden ook zullen gebruiken. Studenten zullen zeer bewust met deze mogelijkheden moeten omgaan. Ze kunnen zelf veel doen om de hoogte van hun schuld te beperken. Zo voorkomt sneller studeren (zie antwoord op vraag 5) dat studenten lang in de leenfase zitten. De voorlichting en ondersteuning vanuit DUO en andere organisaties als het Nibud (zie www.studentenleenwijzer.nl en www.wijzeringeldzaken.nl) zijn erop gericht om studenten bewust met de leenmogelijkheden te laten omgaan. Ik ben bereid, ook in het kader van de uitvoering van de motie van de leden Slob en Sap over studieschulden (TK 2011–2012, 33 000, nr.24), om het hele palet in beeld te brengen om te bezien of en waar dit versterking behoeft.
Ik zie een duidelijk onderscheid tussen lenen voor consumptieve doeleinden en lenen voor de studie. Lenen voor de studie is nog steeds een goede investering mits studenten hiermee bewust omgaan. Dit betekent dat studenten hun schulden niet nodeloos moeten laten oplopen vanwege een te luxe leefstijl. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Met mijn antwoorden op uw vragen heb ik getracht een eerste reactie op het ISO-onderzoek te geven. Voor het overige stel ik voor om het ISO-onderzoek te betrekken bij de behandeling van het bovengenoemde wetsvoorstel.