Ingediend | 16 september 2011 |
---|---|
Beantwoord | 8 november 2011 (na 53 dagen) |
Indiener | Pierre Heijnen (PvdA) |
Beantwoord door | Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
Onderwerpen | recht staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z17885.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-594.html |
Ja.
Ja.
De commissaris van de Koningin in Noord-Holland, de heer Remkes, heeft in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Presidium van provinciale staten opdracht gegeven na te gaan of de dubbelfunctie Statenlid en fractiemedewerkster van de eigen fractie strijdig is met de formele provinciale wet- en regelgeving. De aanleiding hiervoor was een mededeling van de heer Brinkman, fractievoorzitter van de PVV, in het Presidium van 12 september jl. De heer Brinkman gaf aan dat de ondersteuningsstichting van de PVV voor drie dagen per week het Noord-Hollandse Statenlid, mw. M. Nunes, heeft aangesteld als fractiemedewerkster van de (eigen) fractie. Ter vergadering rees vervolgens de vraag of deze dubbelfunctie strijdig is met de wet- en regelgeving en is afgesproken dit te laten nagaan.
De brief van de commissaris van de Koningin aan het presidium met zijn bevindingen is inmiddels gepubliceerd op de website van de provincie Noord-Holland. (http://www.mijnbabs.nl/babsnoordhollandweb/documents/AP006023.PDF).
Conclusie van de voorzitter van het presidium is dat de bewuste samenloop c.q. dubbelfunctie geen strijd oplevert met wet- en regelgeving. Daarbij is aangetekend dat «de Noord-Hollandse bevindingen zien op provinciale regelgeving en geven -uiteraard- geen antwoord op het in de Kamervragen aan de orde gestelde meer principiële vraagstuk».
Ik heb geen toestemming verleend voor de constructie in Limburg waarbij Statenleden tevens fractiemedewerkers zijn bij hun eigen fractie. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bevoegd om een dergelijke toestemming te geven en door de provincie Limburg is ook niet gevraagd toestemming te verlenen voor een dergelijke constructie.
Wel heeft de statengriffie in haar onderzoek naar belemmeringen in de wet- en regelgeving ambtelijk advies gevraagd aan mijn ministerie over artikel 96 van de Provinciewet waarin is bepaald dat de leden van provinciale staten als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de provincie ontvangen buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend.
De conclusie was dat wet- en regelgeving formeel niet expliciet uitsluitdat een Statenlid ook een vergoeding ontvangt als fractiemedewerker, mits het salaris voor deze werkzaamheden niet rechtstreeks wordt betaald door de provincie maar door tussenkomst van een privaatrechtelijke rechtspersoon die het salaris aan de fractiemedewerker betaalt.
Uit het onderzoek van de Statengriffie van provincie Limburg naar de artikelen 13, 15, 27, 33 en 96 van de Provinciewet bleken geen directe wettelijke belemmeringen. Zo bevat bijvoorbeeld de Gedragscode Bestuurlijke integriteit Provincie Limburg (vastgesteld op grond van artikel 15, derde lid Provinciewet) geen verbod ten aanzien van de dubbelfunctie Statenlid-fractiemedewerker.
Ondanks het ontbreken van directe wettelijke belemmeringen heeft de Statengriffie de dubbelfunctie aan de PVV ontraden vanwege mogelijke toekomstige conflicterende belangen tussen de fractie en het betreffende Statenlid tevens fractiemedewerker. Ook is gewezen op het feit dat het betreffende Statenlid door het tegelijkertijd zijn van fractiemedewerker in een andere (hiërarchische) verhouding staat tot de andere Statenleden dan in de situatie dat deze geen fractiemedewerker zou zijn.
In de reactie naar de Statengriffie van de provincie Limburg is nog wel de vraag opgeworpen of de inhoud van de gedragscode op grond van artikel 15, derde lid van de Provinciewet een beletsel vormt. In de modelgedragscode integriteit voor provincies, gemeenten en waterschappen staat bijvoorbeeld dat een politiek ambtsdrager geen nevenfunctie vervult die een structureel risico vormt voor een integere invulling van de politieke functie. Het betrokken Statenlid zal in dit kader deze afweging zelf moeten maken. In de beantwoording is benadrukt dat een Statenlid dat zelf als ondersteuner optreedt, uit integriteitsoverwegingen niet aanbevelenswaardig lijkt. Daar is aan toegevoegd dat de combinatie fractieondersteuner-statenlid ongerijmd is. Fractieondersteuning veronderstelt immers ondersteuning door derden. Een Statenlid dat zelf de eigen fractie ondersteunt, heeft kennelijk geen behoefte aan externe ondersteuning.
Zoals bij de vorige vraag aangegeven, bestaat er geen centrale regelgeving die voorziet in een expliciet verbod van een dergelijke dubbelfunctie. Dat de wetgever een dergelijke dubbelfunctie niet bij voorbaat heeft uitgesloten, betekent niet dat een samenloop van deze functies bestuurlijk gewenst is. Het lijkt moeilijk verenigbaar met de gedachte van fractieondersteuning, te weten dat de fractie de ondersteuning krijgt die men uit «eigen kracht» niet heeft. Wanneer de fractieleden zichzelf gaan ondersteunen is dit op zijn minst oneigenlijke ondersteuning en wordt een vorm van extra salariering. Het budget voor fractieondersteuning is niet bedoeld voor salariëring van statenleden die zichzelf ondersteunen. Daaruit zou het beeld kunnen ontstaan dat de vergoeding voor de werkzaamheden voor Statenleden oneigenlijk wordt aangevuld uit het budget voor fractievergoeding. Een dergelijke handelwijze heeft zich enkele jaren geleden ook al eens voorgedaan in het onderzoek van de gemeente Amsterdam naar het gebruik van het budget voor fractieondersteuning. Deze gelden bleken ten onrechte te zijn gebruikt voor onder meer partijfinanciering en als extra vergoeding voor fractievoorzitters.
Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet in 2009 centrale regelgeving voorgesteld. In het wetsvoorstel tot aanpassing van de Gemeentewet (TK 30 902, nr. 2) was het voorstel opgenomen om de financiering van fractieondersteuning centraal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen. In de Tweede Kamer bleek hiervoor echter geen draagvlak waarna het voorstel is aangepast. Conclusie was dat de invulling van de fractieondersteuning primair een gemeentelijke c.q. provinciale aangelegenheid moest blijven. Wel is bepaald dat de verordening regels dient te bevatten over de besteding en verantwoording van de fractieondersteuning. De invulling daarvan en de verdere inhoud van de verordening bleef daarmee een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies.
Provinciale staten hebben op basis van artikel 33, derde lid van de Provinciewet de verplichting om een verordening op te stellen voor ondersteuning van de in de provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen. In deze verordening kan worden bepaald dat de aangehaalde dubbelfunctie niet toelaatbaar is. Zo is bijvoorbeeld in de Verordening fractieondersteuning van de provincie Zuid-Holland geregeld dat de bijdrage voor fractieondersteuning in ieder geval niet mag worden gebruikt ter bekostiging van uitgaven aan statenleden of bedrijven van statenleden voor werkzaamheden, welke zij als beleidsmedewerker of anderszins in opdracht van de fractie verrichten. Een dergelijke bepaling kennen de verordeningen van de provincies Limburg en Noord-Holland echter niet.
De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de verantwoording. Deze verplichting biedt mogelijk ook aanknopingspunten om achteraf te toetsen of de besteding van de gelden aan fractieondersteuning aan leden van de fractie correct heeft plaatsgevonden.
De opdracht aan volksvertegenwoordigers om zonder last te stemmen (Grondwet, artikelen 67, derde lid, en 129, zesde lid en artikel 27 Provinciewet) verhindert dat volksvertegenwoordigers zich rechtsgeldig ten opzichte van anderen verbinden hun stem op een bepaalde manier uit te brengen. Het lastverbod staat er niet aan in de weg dat volksvertegenwoordigers nevenfuncties hebben, ook niet als dat bij hun eigen politieke partij is. Om te kunnen optreden tegen het type dubbelfuncties waar deze vragen betrekking op hebben, staan wel andere middelen ter beschikking, zoals ik hiervoor heb uiteengezet.
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Heijnen (PvdA) over dubbelfuncties van politieke ambtsdragers, die werd ingezonden op 16 september 2011 met kenmerk 2011Z17885, deel ik u mee dat het niet mogelijk is gebleken deze vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. Beantwoording vergt nader beraad, maar ik streef ernaar de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.