Ingediend | 16 september 2011 |
---|---|
Beantwoord | 12 oktober 2011 (na 26 dagen) |
Indiener | Sjoera Dikkers (PvdA) |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | internationaal ontwikkelingssamenwerking |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z17857.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-292.html |
Het begrip «boemeranghulp» doet niet volledig recht aan de – in ieder geval door meerdere donoren w.o. Nederland – gemaakte voortgang op ontbinding en de toegenomen aanbestedingen die in ontwikkelingslanden zelf plaatsvinden. Opdrachten gaan ook vaker naar uitvoerders uit opkomende economieën. Dat neemt niet weg dat het goed is dat het rapport de aanbestedingsproblematiek uitvoerig onder de loep neemt.
Nee, het gunnen van opdrachten aan Westerse of andere internationaal opererende bedrijven, is niet in strijd met de verklaring van Parijs of de Accra Action Agenda. Parijs en Accra dringen aan op het gebruik van «country systems» (landensystemen) ook waar het aanbesteding betreft. Bij het gebruik van deze systemen is het van essentieel belang dat er gelet wordt op transparantie en kwaliteit binnen het aankoopproces, waarbij internationale standaarden voor aanbesteding, waaronder open concurrentiestelling, van toepassing zijn. In de praktijk betekent dit dat ook bij lokale of regionale aanbesteding een deel van de opdrachten weer bij buitenlandse bedrijven terecht kan komen. Dat komt mede omdat met hulp gefinancierde goederen en diensten vaak juist niet in ruime mate in het ontwikkelingsland zelf beschikbaar zijn. Het beperken van lokale aanbesteding tot lokaal aanwezige bedrijven brengt het risico met zich mee dat dit leidt tot suboptimale prijsstelling en kwaliteit.
Met betrekking tot contracten die door de Wereldbank gegund worden gaat overigens het merendeel naar niet-OESO landen. (zie: http://siteresources.worldbank.org/INTPROCUREMENT/Resources/278019–1310394978787/PSLO_Summary~OECD-NonOECD_Supplier_Totals_by_Country(FY00–10).xls).
Zie bij vraag 4.
De Nederlandse ontwikkelingshulp wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd. Hierbinnen wordt voor de aanbesteding van goederen en diensten voor een belangrijk deel gebruik gemaakt van «country systems» in het geval van bilaterale steun aan landen, of organisatie-eigen aanbestedingsprocedures in het geval van multilaterale steun aan internationale organisaties. Bij vraag twee gaf ik al aan dat daarbij, geheel in lijn met de ontbindingsinzet, wordt gestuurd op de kwaliteit van de aanbesteding en niet op de nationaliteit van de uiteindelijke opdrachtnemer. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Westerse bedrijven c.q. leveranciers. Dit alles neemt niet weg dat ambassades ook het Nederlandse bedrijfsleven, daar waar mogelijk, ondersteunen binnen een transparante en open aanbesteding.
Aanbestedingsprocedures kunnen een langdurig en ingewikkeld proces zijn, ook in ontwikkelingslanden. Dit betekent echter niet dat ze niet gebruikt dienen te worden. Het gaat om het vinden van de juiste balans tussen een transparant mechanisme dat op de gunstigste prijs/kwaliteits-verhouding selecteert, via een efficiënte procedure.
Veel ontwikkelingslanden krijgen ondersteuning van donoren om de kwaliteit van de aanbestedingsprocedures naar een hoger niveau te tillen, bijvoorbeeld door technische assistentie van onder andere internationale organisaties als de Wereldbank. Ook bilaterale donoren bieden technische assistentie aan bij het verbeteren van aanbestedingsprocedures, zoals Nederland doet binnen het ORIO programma.
Hierdoor wordt aanbestedingskennis overgedragen waardoor het ontvangende land uiteindelijk in staat gesteld wordt het beste voor zijn geld te krijgen. Het spreekt vanzelf dat de procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn en moeten voldoen aan de eisen die hiervoor internationaal van kracht zijn, waaronder de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance. Het verplicht inschakelen van lokale middelgrote en kleine bedrijven, hetgeen mogelijk is en nu al gebeurt, is mede afhankelijk van de aard en type van de werken die worden aanbesteed. Betrokkenheid van deze bedrijven geeft vaak een extra impuls aan het lokale bedrijfsleven en creëert lokale werkgelegenheid. Opgemerkt dient te worden dat bij grote aanbestedingen er vaak diverse kleine en middelgrote bedrijven als onderaannemer door de hoofdinschrijver betrokken zijn.
De cijfers over aanbestedingen in de private sector, waar het Eurodad rapport naar verwijst, worden door de OESO gecompileerd in het kader van de «2001 DAC Recommendation on Untying Aid2». Deze DAC aanbeveling heeft uitsluitend betrekking op contracten in het kader van ongebonden hulp aan de minst ontwikkelde landen. Nederland rapporteert zowel ex-ante als ex-post over deze contracten aan de OESO.
In zijn algemeenheid is niet te zeggen hoeveel procent van het Nederlandse ODA-budget naar de private sector gaat, aangezien de implementatie van projecten en programma’s vaak via derde partijen loopt, zoals de Wereldbank. Verder geldt dat de private sector breed gedefinieerd kan worden (bedrijven, maatschappelijke organisaties, stichtingen, individuele consultants) waardoor e.e.a. moeilijk in te delen is in.
In OESO/DAC verband wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk tot ontbinding van hulp over te gaan. Ook Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd. Het gebruik van aanbestedingssystemen van de landen zelf, daar waar die systemen voldoen aan eisen van transparency en accountability, verdient voorkeur. Lokale aanbesteding leidt tot lokale economische groei en kennisontwikkeling. Uiteraard mag dat niet ten koste gaan van de kwaliteit en de transparantie. Bij openbare aanbestedingen is tevens van belang dat er een «level playing field» bestaat voor het lokale en internationale bedrijfsleven. Ik zal mij zowel voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als ook voor bevordering van een «level playing field» inzetten.