Ingediend | 14 september 2011 |
---|---|
Beantwoord | 21 september 2011 (na 7 dagen) |
Indiener | Boris van der Ham (D66) |
Beantwoord door | Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
Onderwerpen | onderwijs en wetenschap organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z17683.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20112012-22.html |
Zoals in de begeleidende brief bij het OESO-rapport Education at a Glance 2011 (brief van 13 september jl.) is weergegeven, blijkt dat de Nederlandse uitgaven aan onderwijs gemeten als percentage van het bbp rond het OESO-gemiddelde liggen.
De uitgaven aan onderwijs liggen gemeten als percentage van het bbp rond het OESO-gemiddelde (zie het antwoord op vraag 1). Met deze gemiddelde uitgaven aan onderwijs, weet het Nederlandse onderwijs in internationaal perspectief goed te presteren. Zo presteert in Europa alleen Finland op PISA beter. De goede Nederlandse prestaties en gemiddelde uitgaven hangen samen met het feit dat de fundamenten van het Nederlandse onderwijsstelsel op orde zijn. De vormgeving van het stelsel doet er toe.2
De ambitie van het kabinet is om tot de top 5 kenniseconomieën te behoren. In het Global Competiveness Report 2011–2012, dat 7 september jl. gepubliceerd is, neemt Nederland de zevende plaats in. In de beleidsagenda bij de OCW-begroting 2012 geeft het kabinet de streefdoelen voor het onderwijs voor deze kabinetsperiode weer. Om deze doelen te realiseren heeft het kabinet een ambitieuze agenda neergelegd. 3 Met deze agenda’s bouwt het kabinet voort op de kracht van het huidige stelsel. Daarbij ontziet het kabinet onderwijs, en ook wetenschap, bij de bezuinigingen.
De gepresenteerde gegevens in Education at a Glance 2011 doen niets af aan de ambities en ingezette koers van het kabinet.
Uit Education at a Glance 2011 blijkt dat de uitgaven per student door onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs in 2008 slechts 1%-punt lager zijn dan in 2000 (zie tabel B1.5, in constante prijzen). Indien wordt gekeken naar de periode van 1995 tot en met 2008, dan blijkt dat de uitgaven per student (in constante prijzen) in 2008 op hetzelfde niveau liggen als in 1995.
Het kabinet merkt op dat in het geciteerde artikel niet de Onderwijsraad, maar de Algemene Onderwijsbond zich verbaast over de beleidskeuzes van de Nederlandse overheid. Volgens de Algemene Onderwijsbond zal ons land nog verder wegzakken.
Het kabinet neemt nadrukkelijk afstand van deze kwalificaties van de Algemene Onderwijsbond. Het kabinet voelt zich hierbij onder meer gesteund door doorrekening van het CPB van het Financieel Kader.5 Hieruit blijkt dat het onderwijsbeleid van dit kabinet op de lange termijn leidt tot een hoger opleidingsniveau en daarmee tot een opwaarts effect op de werkgelegenheid, omdat hoger opgeleide mensen meer participeren op de arbeidsmarkt.
Het kabinet neemt nadrukkelijk afstand van de kwalificatie «tekortschietend» en ziet ook geen aanleiding om het beleid te heroverwegen.
Ja.