Ingediend | 27 juli 2011 |
---|---|
Beantwoord | 13 september 2011 (na 48 dagen) |
Indiener | Renske Leijten |
Beantwoord door | |
Onderwerpen | organisatie en beleid zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z15794.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-3617.html |
Ik kan me uw vraag voorstellen. VWS heeft dan ook transparantie bewerkstelligd over de inkomens van zorgbestuurders. De informatiebronnen (i.c. de jaarverslagen) zijn voor iedereen toegankelijk. Wanneer daar gegevens uit worden gebruikt, is het zaak om goed te doorgronden waar die gegevens voor staan.
Uit het jaarverslag blijkt dat het bedrag van bijna tweeënhalve ton het tarief excl. BTW is voor de inhuur van een interim-bestuurder. Daar zit het bruto-inkomen in en tal van andere kosten zoals werkgeverslasten voor pensioen, sociale zekerheid, onkosten, reiskosten e.d. De tijdelijk bestuurder verdiende een fors inkomen.
Van GGZ WNB begrijp ik dat de vergoeding voor de interim-voorzitter is gebaseerd op de normen uit de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg). Dat is op zich een juiste handelwijze. De vergoeding voor interimmers is op grond van diezelfde BBZ gerelateerd aan de lengte van de opdracht (hoe korter, hoe hoger het tarief). Daarom kan zijn in het jaarverslag verantwoorde vergoeding (wat dus niet zijn inkomen is) niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar jaarbasis. Dat wordt in het krantenartikel wél gedaan. Dit impliceert ook dat de vergoeding volgens die normen naar omlaag zou moeten worden aangepast nu de interimbestuurder langer dan oorspronkelijk voorzien in dienst is.
In het krantenartikel lees ik hierover: «Voor zo’n tijdelijke opdracht geldt de normale beloningsstructuur niet.» De inhoud van het letterlijke citaat klopt. Want in de BBZ is voor interimmers een aparte regeling opgenomen: afhankelijk van de zwaarte en de duur van de opdracht (dat laatste met een maximum van één jaar) geldt een gedifferentieerde opslag op de norm van het inkomen van een bestuurder met een vaste aanstelling. Dat is de aanpak van NVZD en NVTZ in hun BBZ voor deze vorm van tijdelijk werk.
Om te kunnen beoordelen of een inkomen excessief is, moet dat naast een norm worden gelegd. Uit het jaarverslag blijkt dat de vertrokken bestuursvoorzitter werd beloond conform de NVZD-regeling die in het jaar 2000, toen hij werd aangesteld, veel gebruikt werd. De bedragen die daar uit voortvloeien zijn intussen niet meer denkbaar. De koepels van toezichthouders en bestuurders in de zorg hebben die bedragen met de BBZ, die nu geldt, soberder gemaakt. Ik vind en vond zijn beloning excessief.
Over de vastgoedkwestie staat in het krantenartikel dat de voorzitter van de Raad van Toezicht heeft gezegd: «De vorige raad heeft die koop destijds goedgekeurd. Als het nu zou spelen, zou ik dat niet doen.» De verkoop speelde in 2007 en toen kon niemand de economische crisis en de gevolgen daarvan voor ondermeer de vastgoedprijzen voorzien. Toen werden plannen gemaakt op basis van rooskleuriger, inmiddels achterhaalde perspectieven. Het is aan de nieuwe Raad van Toezicht om te beoordelen of en zo ja welke consequenties daar aan moeten worden verbonden.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Er bestaan wettelijke regels over de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders voor hun handelen als bestuurder. Die regels moeten worden toegepast indien zo’n situatie daartoe aanleiding geeft.
Nee. Het FD-artikel geeft geen goede onderbouwing voor die stelling. De minister is hier op ingegaan in haar antwoorden op de vragenset die de leden Gerbrands en Wilders van de PVV over dat FD-artikel op 21 juli hebben ingezonden.
Zoals u in de antwoorden van de minister op de vragenset van de leden Gerbrands en Wilders van de PVV van 21 juli over het FD-artikel kunt lezen, is die constatering niet juist.
Het kabinetsbeleid, als reactie op de maatschappelijk niet-verantwoorde inkomenshoogtes van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren, is neergelegd in een voorstel voor een wet ter normering van die topinkomens (TK 32 600). Dat wetsvoorstel is volgens het kabinet het juiste antwoord om deze problematiek te beteugelen. In dat wetsvoorstel wordt ook toegelicht dat en waarom de wet alleen voor nieuw afgesloten contracten gaat gelden. De werking van de wet moet dan dus, net als die van de BBZ, worden getoetst bij de nieuw afgesloten contracten met zorgbestuurders. Van verantwoordelijke bestuurders mag worden verwacht dat zij de signalen van onvrede uit politiek en samenleving over hun inkomens serieus nemen. Vanuit dat perspectief en vanuit het perspectief van de nieuwe normen, zouden zijn hun contract vrijwillig nog eens tegen het licht kunnen houden.
Zie mijn antwoord op uw vraag 6: het kabinet komt met een normeringswet.
Om een effectief normeringsbeleid te kunnen voeren is een bestuurlijk en juridisch zorgvuldige voorbereidingsprocedure nodig. Daaruit bleek ondermeer dat de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sector niet zonder wettelijke grondslag daarvoor kunnen worden aangepakt. Daarom heeft de minister op diverse momenten gepleit om het wetsvoorstel TK 32 600 in de huidige vorm snel in het Staatsblad te krijgen. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb gemeld, kunnen verantwoordelijke bestuurders ook nu al hun arbeidscontract nog eens tegen het licht houden.
Het kabinet is van mening dat het wetsvoorstel zoals het is ingediend, het juiste antwoord is op de problematiek rond de topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren. De discussie over ingediende amendementen bij dat wetsvoorstel hoort thuis in de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel.