Ingediend | 14 juli 2011 |
---|---|
Beantwoord | 5 september 2011 (na 53 dagen) |
Indieners | Pierre Heijnen (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
Beantwoord door | Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
Onderwerpen | burgerlijk recht recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z15548.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-3517.html |
Ja.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag van mevrouw Kars in september 2010 in behandeling genomen. Dit is op 8 september 2010 schriftelijk aan mevrouw Kars bevestigd. Daarbij is aangegeven dat de afhandeling van een aanvraag vier tot zes maanden in beslag kan nemen, omdat Nederland afhankelijk is van de medewerking van de lokale autoriteiten. De Nederlandse ambassade heeft de procedure in gang gezet en in de maanden daarna diverse keren gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten.
Naar aanleiding van een telefoontje van mevrouw Kars in februari 2011 meldde de Nederlandse ambassade dat vanwege de politieke situatie in Tunesië op dat moment rekening moest worden gehouden met ernstige vertraging. Nadat de ambassade andermaal had gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten bleek dat de oorspronkelijke aanvraag daar verloren was gegaan. De ambassade heeft vervolgens de aanvraag opnieuw ingediend.
In mei en juni 2011 is er opnieuw contact geweest tussen mevrouw Kars en het ministerie van Buitenlandse Zaken. De ambassade heeft er vervolgens bij de Tunesische autoriteiten op aangedrongen dit dossier met voorrang af te handelen. Op 28 juni 2011 is de gelegaliseerde akte uiteindelijk ontvangen op de ambassade en per diplomatieke koerier naar het ministerie gezonden. De akte is op 5 juli 2011 op het ministerie ontvangen en op 6 juli op haar verzoek per aangetekende post bij mevrouw Kars afgeleverd. De uitzending van «Groeten van Max» is kennelijk voor die datum opgenomen. Het valt niettemin te betreuren dat de legalisatie zo lang heeft geduurd.
Het is zoals bij ieder overlijden in het buitenland aan de nabestaanden om bij de gemeente waarvan betrokkene ingezetene was op het tijdstip van overlijden, melding te doen (artikel 76 Wet GBA). Daarnaast kan de akte van overlijden op verzoek van de nabestaanden worden ingeschreven in het overlijdensregister van de gemeente Den Haag, maar dit is niet verplicht (artikel 1:25 BW). De melding van mevrouw Kars, van het overlijden van haar man, kon nog niet in de GBA worden opgenomen omdat de akte eerst gelegaliseerd moest worden.
Op grond van de gegevens in de GBA zullen afnemers daarvan, zoals de Belastingdienst, het UWV, de SVB en pensioenfondsen, betrokkene in beginsel als in leven zijnd beschouwen totdat zij een melding van het overlijden krijgen. In beginsel, nu het de eigen verantwoordelijkheid van betrokken organisaties is hoe zij met een melding van het overlijden door de nabestaanden aan de hand van een niet-gelegaliseerde akte of getuigenverklaringen omgaan. Een gelegaliseerde akte van overlijden kan worden ingeschreven bij de burgerlijke stand te Den Haag en dient als bewijskracht (artikel 1:22, tweede lid, BW).
Het verlenen van verlof tot begraven of cremeren is niet afhankelijk van het registreren van het overlijden in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en eventueel het inschrijven van de gelegaliseerde overlijdensakte bij de burgerlijke stand te Den Haag. Indien het lijk afkomstig is uit een land dat partij is bij de Overeenkomst van Straatsburg inzake het vervoer van lijken of de Overeenkomst van Berlijn inzake het vervoer van lijken, wordt het verlof door de ambtenaar van de burgerlijke stand verleend indien het zogenaamde laissez-passer wordt overgelegd (artikel 14, eerste en tweede lid, van het Besluit op de lijkbezorging). In alle overige gevallen is het voldoende dat zich bij het lijk een verklaring bevindt, afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land vanwaar het lijk wordt aangebracht, vermeldende de naam van de overledene en de plaats waarheen het lijk wordt vervoerd (artikel 14, derde lid, jo. artikel 11, vierde lid, van het Besluit op de lijkbezorging).
1 719 ingezetenen van Nederland zijn in 2010 in het buitenland overleden (bron: CBS). In beginsel moeten alle buitenlandse akten van overlijden gelegaliseerd worden, tenzij daarop een verdragsrechtelijke uitzondering is gemaakt, zoals met het Apostilleverdrag het geval is. In dat geval kan de legalisatieketen worden beperkt tot het plaatsen van een zogenaamde apostille op het document. Dit betekent dat het document rechtstreeks en zonder bemoeienis van een Nederlandse ambassade naar Nederland komt. Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over een centrale registratie van het aantal buitenlandse overlijdensaktes dat moet worden gelegaliseerd, zodat de gemiddelde duur niet valt aan te geven.
De zaak van mevrouw Kars is uiteraard zeer betreurenswaardig. De procedure bij overlijden in het buitenland bestaat reeds lang en verloopt doorgaans zonder problemen. Er bestaat derhalve onvoldoende aanleiding om een dergelijke fundamentele herziening van het proces te heroverwegen.