Ingediend | 19 april 2011 |
---|---|
Beantwoord | 23 mei 2011 (na 34 dagen) |
Indiener | Richard de Mos (PVV) |
Beantwoord door | Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
Onderwerpen | ruimte en infrastructuur waterkeringen en waterbeheer |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z08302.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-2602.html |
Ja.
In mijn brief aan uw Kamer van 22 april 2011 betreffende het Bestuursakkoord Water kunt u lezen dat de taskforce HWBP van mening is dat de periode tussen twee toetsrondes kan worden verlengd naar 12 jaar en dat ik deze aanbeveling overneem. Rijk en waterschappen zullen deze richting gezamenlijk verder uitwerken.
Een toetsfrequentie van twaalf jaar sluit beter aan op de uitvoeringspraktijk van de benodigde verbeterwerken, gezien de gemiddelde duur van deze verbeterprogramma’s. Het toetsen, ontwerpen en verbeteren van waterkeringen kan daardoor gelijkmatiger in de tijd uitgevoerd worden. Dit bevordert tevens de bestaande behoefte om meer rust in het systeem te creëren. Met het verlagen van de toetsfrequentie van zes naar twaalf jaar beoogt het Kabinet aan deze wensen tegemoet te komen.
De verandering in het toetsproces heeft geen consequenties voor de verantwoordelijkheid van de waterbeheerder om doorlopend de veiligheid van de waterkeringen te bewaken. De waterveiligheid komt hiermee dus niet in het geding.
De maatregel om de toetsfrequentie terug te brengen naar eens in de twaalf jaar heeft als primair doel dat het toetsproces en de daarop volgende verbeterwerken gelijkmatiger in de tijd uitgevoerd worden. Dit leidt tot een efficiëntere inzet van capaciteit en kennis bij alle bij het toetsproces betrokken partijen. Overigens is het de bedoeling dat er eveneens elke 6 jaar een overzichtsrapportage komt, zodat de vinger aan de pols kan worden gehouden.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deze gegevens hebben geen rol gespeeld bij de afweging om de toetsfrequentie aan te passen.
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.