Ingediend | 12 april 2011 |
---|---|
Beantwoord | 23 juni 2011 (na 72 dagen) |
Indiener | Ino van den Besselaar (PVV) |
Beantwoord door | Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
Onderwerpen | organisatie en beleid werk |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2011Z07618.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20102011-2935.html |
Ja.
Werkgevers die mensen van buiten de Europese Unie in Nederland arbeid willen laten verrichten hebben hiervoor in beginsel een tewerkstellingsvergunning nodig.
Op basis van de uitspraak van de Raad van State kan, in het geval dat aan de orde was geen boete worden opgelegd op basis van de WAV. De uitspraak leidt er echter niet toe dat voor de toekomst de tewerkstellingsvergunningplicht ten aanzien van Turkse werknemers niet meer geldt of niet meer kan worden gehandhaafd.
Ik sluit niet uit dat belanghebbenden, aan wie een boete is opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen, in toekomstige procedures soms, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak zullen betogen dat van deze boeteoplegging moet worden afgezien omdat deze in strijd zou zijn met de bepalingen van de door de EU met Turkije gesloten Associatie-overeenkomst. Een dergelijk strijd is m.i. evenwel niet aanwezig, zodat ik er van uitga dat een dergelijke boete niet op die grond zal worden vernietigd.
Ik zie geen aanleiding om de wetgeving aan te passen. Mijn inziens wijkt de uitspraak van de Raad van State, door bij de toetsing aan de Associatieregeling het aspect «handhaving» te betrekken, af van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, waarbij er bovendien ten onrechte van is uitgegaan dat het toezicht op wetgeving inzake de tewerkstelling van vreemdelingen voor 1973 niet adequaat was.Mocht deze kwestie in de toekomst nog eens bij de Raad van State aan de orde komen, dan zal ik bevorderen dat deze door de Raad van State in de vorm van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zal worden voorgelegd.
Gelet op het voorgaande zie ik in eerder genoemde uitspraak van de Raad van State geen aanleiding om tot initiatieven te komen, gericht op het opzeggen van het Associatieverdrag.